Timaeus – Noodzakelijke oorzaak
In dit deel (van 48A tot 68E) legt Plato de werking van de “noodzakelijke oorzaak” , waarvan de aard is om te bewegen, op een onbepaalde manier aan de kaak ; in de studie van de fysica worden elementaire lichamen en hun onderlinge transformaties, mineralogie , scheikunde ( hydrometeoren , eigenschappen van metalen…) en de theorie van sensaties benaderd.
- 48A Het ontstaan door noodzaak
- 48E Het ontvangstoord waarin alle wording zich voltrekt
- 51B De ideeën
- 52A Herhaling: zijn – worden – plaats
- 52D Grondelementen en aanvankelijke chaos
- 53C Ontstaan v d elementaire lichamen uit driehoeken
- 55D Hoeveel werelden zijn er?
- 55E Vorm van de elementaire lichamen
- 56D Overgang v d ene vorm in de andere en daarmee verbonden beweging
- 58C De verschillende soorten v d elementaire lichamen
- 61E Algemene gewaarwordingen
- 65C Speciale gewaarwordingen
- 68E Noodzakelijke en goddelijke oorzaken
.
48a Het ontstaan door noodzaak
- 48A De geest ging voor en bracht de wet ertoe om zelf ook zoveel mogelijk schepselen tot volmaaktheid te brengen. Zo gebeurde het dat het universum in het begin tot stand kwam door een onontkoombare wet die gewillig luisterde naar verstandige overreding. Maar als we werkelijk willen spreken over de wijze waarop dit universum tot bestaan kwam, moeten we er ook het verschijnsel van de wisselende behoefte bij betrekken en ons afvragen hoe die in wezen oprijst.
- 48B Laten we dus teruggaan en een nieuw en voor dit onderwerp passend uitgangspunt nemen, zoals we dat voor het andere ook deden en op precies dezelfde wijze van voren af aan beginnen. We moeten daarom vuur, water, aarde en lucht onderzoeken op hun oorspronkelijke kwaliteit, voordat de hemel ontstond. Want tot op heden weet niemand hoe dat alles ontstaan is, al doen we dan ook alsof we weten wat vuur enzovoort is, al spreken we rustig over ‘elementen’ en maken we ze tot bouwstenen van het heelal.
- 48C Toch is bij nader inzien met deze vergelijking niet alles gezegd over de samenstelling van het heelal. Laten we het eens anders bekijken. Laten we nu niet alles wat er is principieel overwegen en er onze eigen mening over geven, want de gekozen benaderingswijze is al moeilijk genoeg. Dat moet je ook niet van mij verwachten, want bij een opgave van zo’n omvang voel ik me niet zeker.
- 48D Daarom blijf ik bij wat aan het begin gezegd is over de kracht van een aannemelijk verhaal en daardoor zal mijn benadering niet minder maar zelfs meer aannemelijk worden zowel ten aanzien van het individuele als ten aanzien van het universele vanaf het allereerste begin.
.
48e Het ontvangstoord waarin alle wording zich voltrekt.
@@
- 48E En laten we nu eerst de Schepper aanroepen, opdat hij ons behouden door dit vreemde en ongewone verhaal voert tot de meest waarschijnlijke voorstelling van zaken en laten we nu weer opnieuw beginnen. Ons nieuwe uitgangspunt bij het heelal moet genuanceerder zijn dan daarvoor. Tot dusver hebben we twee factoren onderscheiden, maar nu moeten we een derde invoeren. Die twee waren voldoende voor wat we hiervoor bespraken:
- [49a] Ten eerste stelden we als grondmodel, dat bewustzijn altijd zichzelf is, ten tweede een kopie van dat model, dus wat tot bestaan komt en ervaren wordt. Een derde factor hebben we toen niet onderscheiden, omdat we aan twee genoeg dachten te hebben. Maar nu dwingt het betoog ons ertoe een moeilijke en vage kracht in woorden om te zetten. Welke natuurlijke functie zou deze kracht hebben?
- [49b] In de eerste plaats toch die van de moederschoot van al het worden; als voedster ervan. Hoewel dit waar is, vraagt het wel om een nadere uitleg. Dat is moeilijk, omdat het noodzakelijk is in te gaan op de onzekere identiteit van vuur en de vormen die daarvan zijn afgeleid. Want het is moeilijk om steeds opnieuw te moeten uitleggen waarom we iets ‘water’ noemen in plaats van ‘vuur’, en dat we steeds bepaalde namen moeten gebruiken in plaats van willekeurige, omdat ons taalgebruik betrouwbaar en consequent moet worden.
- [49c] Hoe is het dan wel en hoe kunnen we er duidelijk over spreken, terwijl we toch niet alles weten? We kunnen zien dat wat we eerst water hebben genoemd, hard wordt als aarde en ook als steen, wanneer het vaste vorm aanneemt; en wanneer het ijs smelt en daarna verdampt, zien we het waterdamp en lucht worden en bij verbranding wordt lucht vuur. Op zijn beurt neemt vuur de vorm van lucht aan wanneer het zich verdicht en dooft. De lucht trekt samen en condenseert tot wolken en mist en hieruit ontstaat bij verdere verdichting stromend water; en uit water opnieuw aarde en steen; zo komen deze elementen in een cirkelgang kennelijk uit elkaar voort.
- [49d] Als geen enkel element zich ooit in dezelfde gedaante vertoont, van welk element kan men dan, zonder zich belachelijk te maken, volhouden dat het speciaal dit is en geen ander? Dat kan niet. Wil je over elementen praten, dan is de volgende methode verreweg de veiligste. Van dingen die we steeds weer in een andere vorm zien overgaan, vuur bijvoorbeeld, zeggen we niet: dit is vuur, maar: het heeft de kwaliteit van vuur.
- [49e]En bij water ook niet: dit is water, maar altijd: het heeft de kwaliteit van water. Nergens moeten we trouwens een permanente vorm aan toekennen; we moeten niet denken in vastomlijnde begrippen, wanneer we woorden bezigen als ‘dit’ en ‘dat’. Want alles ontglipt ons en niets is te vangen met het woord ‘dit’ of ‘dat’ en met geen enkel ander woord waarmee het etiket van duurzaamheid en onveranderlijkheid wordt opgeplakt.
06-04-2023 Dus : alles is veranderlijk. Zelfs de bergen ontstaan uiteindelijk en vergaan door duizenden jaren schuren van weer en wind.
- We moeten deze woorden dus niet gebruiken voor elementen, maar het hebben over kwaliteiten die in de kringloop worden doorgegeven en altijd gelijk blijven ten opzichte van elk element afzonderlijk en van alle samen. Dus vuur is wat door alle vormveranderingen heen de kwaliteit van vuur houdt, en dat geldt voor alles wat tot bestaan komt.
- [50a] Maar datgene waarin de dingen na hun ontstaan stuk voor stuk zichtbaar worden en waaruit ze weer verdwijnen, alleen dat mogen we met de woorden ‘dit’ en ‘dat’ aangeven. Maar voor kwaliteiten als ‘warm’ of ‘wit’ of het omgekeerde en voor alles wat daaruit voortkomt, moeten we deze woorden niet gebruiken. Laten we dit nog eens wat duidelijker formuleren. Stelt u zich voor dat iemand steeds weer nieuwe figuren maakt uit goud en dat iemand anders er een aanwijst en vraagt: wat is het eigenlijk?
- [50b] Verreweg het eerlijkste antwoord zou dan zijn: goud. Je kunt van een triangel en andere vormen die uit goud gemaakt worden, nooit zeggen dat het is wat in feite alweer verandert, terwijl het benoemd wordt. Je mag al blij zijn als vormen in een bepaalde staat ongeveer overeenkomen met het woord dat je ervoor gebruikt. Dezelfde redenering geldt ook voor de natuur, die alle lichamen in zich herbergt.
- [50c] Zij moet altijd met dezelfde term worden aangeduid, want zij treedt nooit buiten haar eigen gebied. Want al neemt zij altijd alles in zich op, nooit zal zij op enige manier ooit ergens een vorm aannemen van wat zich ook maar in haar manifesteert. Zij ligt daar immers gereed voor alles wat tot bestaan wil komen, in beweging gebracht en gevormd en daarom lijkt zij telkens anders door al wat binnenkomt. De vormen die er in- en uitgaan, zijn altijd beelden van het eeuwig werkelijke, op moeilijk te verklaren en wonderlijke wijze gevormd naar dat voorbeeld. Daar komen wij later nog op terug
- [50d] Hoe dan ook, op dit moment moeten wij begrip krijgen voor drie aspecten van het ontstaan: wat ontstaat, waarin en waaruit het ontstaat, en waar het zijn gelijkenis aan dankt. Wij kunnen het ontvangende goed vergelijken met de moeder, de oorsprong met de vader en wat daaruit ontstaat met het kind.
- Verder is het goed te bedenken dat dingen zich willen manifesteren in allerlei soorten en vormen en daarom is de substantie waarin het ontstaansproces zich voltrekt, alleen dan goed toegerust, [50e]wanneer zij zelf vrij blijft van al de vormen die zij van elders ontvangt. Als zij zich namelijk gelijk zou maken aan een van de binnenkomende indrukken, dan zou zij het daaraan tegengestelde of zelfs daarvan totaal afwijkende slecht kunnen weergeven, omdat het een inbreuk zou zijn op haar eigen vorm. Daarom moet dat wat alle soorten in zichzelf opneemt, buiten alle vormen staan. Het is net als met parfums. Eerst worden zorgvuldig vloeistoffen gefabriceerd die zo weinig mogelijk geur van zichzelf hebben en die nemen dan de geurstoffen op.
- [51a] Wie een afdruk probeert te maken in zacht materiaal, zorgt ervoor dat daar geen eerdere afdruk in is achtergebleven en hij begint nadat hij het oppervlak zo glad mogelijk heeft gemaakt. Wil de substantie de indrukken van het eeuwig bestaande volledig en zuiver ontvangen, dan zal zij onafhankelijk moeten zijn van al het tijdelijk bestaande. Laten wij daarom het moederlijke en ontvankelijke voor alles wat zichtbaar geschapen is en zintuiglijk waarneembaar, niet aanduiden met het woord aarde, lucht, vuur, water of met samenstellingen en afleidingen daarvan; wij doen de waarheid immers geen geweld aan, wanneer wij het ontvankelijke benoemen als onzichtbaar, vormloos, alles omvattend, of als iets dat op een hoogst merkwaardige en moeilijk te begrijpen manier deel uitmaakt van het scheppingsplan.
- [51b ]Indien met het voorafgaande de ware aard van de natuur duidelijk wordt gemaakt, laat deze zich nu waarschijnlijk als volgt omschrijven: wanneer een deel van de natuur vurig wordt, ziet het eruit als vuur, wordt het nat, dan ziet het eruit als water, en zo wordt het aarde en lucht voor zover het daarvan indrukken ontvangt. Laten wij ons inzicht hierin scherpen door nauwkeurige en logische definitie.
- [51c] Bestaat vuur apart en ook al die andere dingen waar wij altijd zo over praten: bestaan die allemaal apart? Of bestaan alleen de dingen die we zien of anderszins fysiek waarnemen? Zijn die alleen werkelijk, en bestaat er daarbuiten helemaal niets, nergens? Zeggen we maar wat, telkens als we beweren dat er voor alles een kenbare vorm bestaat, en zijn dat alleen maar woorden?
- Nu lijkt het mij niet correct deze kwestie onbesproken en onbeslist terzijde te leggen door [51d] het te laten bij vaststellingen zonder meer, maar evenmin lijkt het mij gepast, als aan ons toch al lange verhaal nog verder moet worden gebreid. Was er maar een definitie waarin de kern van de zaak met weinig woorden wordt omschreven, wat zou dat prettig zijn. Zelf heb ik een voorkeur. Als kennis en juiste mening voor ons twee verschillende dingen zijn, dan moeten er ook vormen bestaan die in de geest kunnen worden waargenomen, maar zonder de zintuigen. Maar is er geen verschil tussen kennis en juiste mening – en dat wordt ook wel gedacht – dan moeten wij vaststellen dat alleen het fysiek waarneembare betrouwbaar is.
- [51e] Laat onze conclusie dus luiden dat het verschillende dingen zijn; zij zijn verschillend van oorsprong en gedragen zich niet identiek. Kennis wordt ontwikkeld en mening wordt aangeleerd. De eerste gaat altijd gepaard met inzicht in waarheid, de ander kan zonder. Kennis kan niet worden aangepraat, maar mening wel. Alle mensen hebben meningen, dat staat vast, maar alleen de goden en een enkel mens heeft werkelijk deel aan kennis.
52 a Herhaling: zijn – worden – plaats
- [52a] Als dit zo is, dan zijn we het er dus over eens dat er allereerst een op zichzelf staande essentie is, zonder begin, zonder einde, onafhankelijk, die dus niets van elders in zichzelf opneemt en evenmin ergens anders in opgaat; onzichtbaar is zij, ook niet op andere manier waarneembaar; zij kan alleen door de wetende geest worden beschouwd. Dan is er vervolgens een vorm die er in naam en substantie op lijkt, maar die wel waarneembaar is, sterfelijk, altijd in beweging, die hier ontstaat en daar weer ten onder gaat
- [52b] en die thuis hoort in de categorie van op ervaring gebaseerde mening. En als derde niveau is er de ruimte, onaantastbaar, en bakermat van alles wat tot bestaan komt. Ruimte als zodanig kan alleen worden benaderd met een soort abstracte redenering, concrete ervaring komt er niet aan te pas, dus wat moet men ermee. Van ruimte kunnen we ons alleen droomvoorstellingen maken, want we vinden nu eenmaal dat alles een plek moet hebben, een plaats moet innemen en we vinden dat dingen die zich niet op de aarde of in de hemel bevinden, niet kunnen bestaan.
- [52c] Over al deze en aanverwante dingen en ook over de wakende en waarachtige oer-substantie kunnen wij dus alleen maar dromen en wij zijn daardoor niet in staat wakker te worden en alles te doorzien en de waarheid omtrent deze dingen vast te stellen. Een droomvoorstelling dekt immers zelfs niet het gegeven waarvoor ze is bedoeld; ze doolt steeds rond als de schim van iets anders. Een droom of verbeelding klampt zich op alle mogelijke manieren vast aan het bestaan om daarmee haar ware aard, namelijk dat zij niets is en geen substantie heeft, te verdoezelen. En zo komt het dan ook dat zij steeds weer in een haar vreemde substantie tot leven moet worden gewekt.
52d Grondelementen en aanvankelijke chaos
- Maar voor de werkelijkheid zelf biedt de [52d] Zuivere Rede uitkomst: zij vertelt ons dat van twee verschillende dingen het ene nooit in het andere kan ontstaan, omdat beide niet tegelijkertijd hetzelfde en verschillend kunnen zijn. In hoofdlijnen zit het volgens mij dus als volgt: lang voor het heelal ontstond, bestonden
- [52e] Zijn, Ruimte en Worden los van elkaar. De voedster van het ontstaan wordt vochtig en vurig, neemt aarde en lucht in zich op, begint van alles gewaar te worden en maakt dat zichtbaar. Maar omdat zij van stoffen van ongelijke en onevenwichtige kracht vervuld wordt en zij ook zelf niet evenwichtig is, begint zij onregelmatige schokbewegingen te maken, waardoor ook die stoffen weer bewogen worden. En door die beweging vliegen ze voortdurend alle kanten op en worden gescheiden, zoals bij het zeven of op andere wijze sorteren van graan de stevige en zware korrels op een andere plaats terecht komen dan de poreuze lichte. [53a]
- Verder is het goed te bedenken dat dingen zich willen manifesteren in allerlei soorten en vormen en daarom is de substantie waarin het ontstaansproces zich voltrekt, alleen dan goed toegerust,
- [50e]wanneer zij zelf vrij blijft van al de vormen die zij van elders ontvangt. Als zij zich namelijk gelijk zou maken aan een van de binnenkomende indrukken, dan zou zij het daaraan tegengestelde of zelfs daarvan totaal afwijkende slecht kunnen weergeven, omdat het een inbreuk zou zijn op haar eigen vorm. Daarom moet dat wat alle soorten in zichzelf opneemt, buiten alle vormen staan. Het is net als met parfums. Eerst worden zorgvuldig vloeistoffen gefabriceerd die zo weinig mogelijk geur van zichzelf hebben en die nemen dan de geurstoffen op.
- [51a] Wie een afdruk probeert te maken in zacht materiaal, zorgt ervoor dat daar geen eerdere afdruk in is achtergebleven en hij begint nadat hij het oppervlak zo glad mogelijk heeft gemaakt. Wil de substantie de indrukken van het eeuwig bestaande volledig en zuiver ontvangen, dan zal zij onafhankelijk moeten zijn van al het tijdelijk bestaande. Laten wij daarom het moederlijke en ontvankelijke voor alles wat zichtbaar geschapen is en zintuiglijk waarneembaar, niet aanduiden met het woord aarde, lucht, vuur, water of met samenstellingen en afleidingen daarvan; wij doen de waarheid immers geen geweld aan, wanneer wij het ontvankelijke benoemen als onzichtbaar, vormloos, alles omvattend, of als iets dat op een hoogst merkwaardige en moeilijk te begrijpen manier deel uitmaakt van het scheppingsplan.
- [51b ]Indien met het voorafgaande de ware aard van de natuur duidelijk wordt gemaakt, laat deze zich nu waarschijnlijk als volgt omschrijven: wanneer een deel van de natuur vurig wordt, ziet het eruit als vuur, wordt het nat, dan ziet het eruit als water, en zo wordt het aarde en lucht voor zover het daarvan indrukken ontvangt. Laten wij ons inzicht hierin scherpen door nauwkeurige en logische definitie.
- [51c] Bestaat vuur apart en ook al die andere dingen waar wij altijd zo over praten: bestaan die allemaal apart? Of bestaan alleen de dingen die we zien of anderszins fysiek waarnemen? Zijn die alleen werkelijk, en bestaat er daarbuiten helemaal niets, nergens? Zeggen we maar wat, telkens als we beweren dat er voor alles een kenbare vorm bestaat, en zijn dat alleen maar woorden?
- Nu lijkt het mij niet correct deze kwestie onbesproken en onbeslist terzijde te leggen door [51d] het te laten bij vaststellingen zonder meer, maar evenmin lijkt het mij gepast, als aan ons toch al lange verhaal nog verder moet worden gebreid. Was er maar een definitie waarin de kern van de zaak met weinig woorden wordt omschreven, wat zou dat prettig zijn. Zelf heb ik een voorkeur. Als kennis en juiste mening voor ons twee verschillende dingen zijn, dan moeten er ook vormen bestaan die in de geest kunnen worden waargenomen, maar zonder de zintuigen. Maar is er geen verschil tussen kennis en juiste mening – en dat wordt ook wel gedacht – dan moeten wij vaststellen dat alleen het fysiek waarneembare betrouwbaar is.
- [51e] Laat onze conclusie dus luiden dat het verschillende dingen zijn; zij zijn verschillend van oorsprong en gedragen zich niet identiek. Kennis wordt ontwikkeld en mening wordt aangeleerd. De eerste gaat altijd gepaard met inzicht in waarheid, de ander kan zonder. Kennis kan niet worden aangepraat, maar mening wel. Alle mensen hebben meningen, dat staat vast, maar alleen de goden en een enkel mens heeft werkelijk deel aan kennis.
- [52a] Als dit zo is, dan zijn we het er dus over eens dat er allereerst een op zichzelf staande essentie is, zonder begin, zonder einde, onafhankelijk, die dus niets van elders in zichzelf opneemt en evenmin ergens anders in opgaat; onzichtbaar is zij, ook niet op andere manier waarneembaar; zij kan alleen door de wetende geest worden beschouwd. Dan is er vervolgens een vorm die er in naam en substantie op lijkt, maar die wel
- waarneembaar is, sterfelijk, altijd in beweging, die hier ontstaat en daar weer ten onder gaat
- [52b] en die thuis hoort in de categorie van op ervaring gebaseerde mening. En als derde niveau is er de ruimte, onaantastbaar, en bakermat van alles wat tot bestaan komt. Ruimte als zodanig kan alleen worden benaderd met een soort abstracte redenering, concrete ervaring komt er niet aan te pas, dus wat moet men ermee. Van ruimte kunnen we ons alleen droomvoorstellingen maken, want we vinden nu eenmaal dat alles een plek moet hebben, een plaats moet innemen en we vinden dat dingen die zich niet op de aarde of in de hemel bevinden, niet kunnen bestaan.
- [52c] Over al deze en aanverwante dingen en ook over de wakende en waarachtige oersubstantie kunnen wij dus alleen maar dromen en wij zijn daardoor niet in staat wakker te worden en alles te doorzien en de waarheid omtrent deze dingen vast te stellen. Een droomvoorstelling dekt immers zelfs niet het gegeven waarvoor ze is bedoeld; ze doolt steeds rond als de schim van iets anders. Een droom of verbeelding klampt zich op alle mogelijke manieren vast aan het bestaan om daarmee haar ware aard, namelijk dat zij niets is en geen substantie heeft, te verdoezelen. En zo komt het dan ook dat zij steeds weer in een haar vreemde substantie tot leven moet worden gewekt.
- Maar voor de werkelijkheid zelf biedt de [52d] Zuivere Rede uitkomst: zij vertelt ons dat van twee verschillende dingen het ene nooit in het andere kan ontstaan, omdat beide niet tegelijkertijd hetzelfde en verschillend kunnen zijn. In hoofdlijnen zit het volgens mij dus als volgt: lang voor het heelal ontstond, bestonden
- [52e] Zijn, Ruimte en Worden los van elkaar. De voedster van het ontstaan wordt vochtig en vurig, neemt aarde en lucht in zich op, begint van alles gewaar te worden en maakt dat zichtbaar. Maar omdat zij van stoffen van ongelijke en onevenwichtige kracht vervuld wordt en zij ook zelf niet evenwichtig is, begint zij onregelmatige schokbewegingen te maken, waardoor ook die stoffen weer bewogen worden. En door die beweging vliegen ze voortdurend alle kanten op en worden gescheiden, zoals bij het zeven of op andere wijze sorteren van graan de stevige en zware korrels op een andere plaats terecht komen dan de poreuze lichte.
- [53a] Zo schudt het ontvankelijke de vier elementen door elkaar in een vrijwel mechanische beweging en hoe ongelijker die bewegingen zijn, des te verder komen de elementen uit elkaar te liggen; zijn de bewegingen volkomen gelijk, dan blijven de elementen op een plek bij elkaar. Zo hebben ze ieder een eigen plaats, voordat met behulp van deze elementen het universum wordt geschapen. Voor die tijd was alles dus zonder rede en maat. Maar toen de schepping van het heelal ter hand werd genomen, was er alleen nog maar een grondbeginsel aanwezig van de elementen vuur, water, lucht en aarde en in het algemeen verkeerden ze in een toestand zoals gebruikelijk is voor dingen los van hun Schepper en in die toestand begon de Schepper orde te brengen met behulp van vorm en getal. Hij schiep ze vanuit wanorde in opperste schoonheid en dat moet bij alles in ons verhaal altijd voorop staan. Nu moet ik u van ieder van deze elementen duidelijk maken hoe zij zijn samengesteld en hoe ze zijn ontstaan en dat doe ik op een ongewone manier. Maar aangezien je door je scholing bekend bent met de methode die ik bij mijn uitleg gebruik, zult je me wel kunnen volgen.
53c Ontstaan v d elementaire lichamen uit driehoeken
- 53C Ten eerste is het dunkt me voor iedereen duidelijk dat vuur, water en lucht een fysieke vorm hebben. En een fysieke vorm heeft dimensies die worden uitgedrukt in vlakken. Nu is een vlak dat door rechte lijnen wordt begrensd, opgebouwd uit driehoeken.
- 53D Alle driehoeken komen voort uit twee soorten rechthoekige driehoeken, die ieder dus een rechte en twee scherpe hoeken hebben. De ene is de gelijkbenige, rechthoekige driehoek, de ander de ongelijkbenige. Laten we aannemen dat dit het [bladzijde 40] vormgevende principe is van vuur en alle andere belichaamde dingen. Dan kunnen we ons betoog verder uitbouwen op grond van waarschijnlijkheid en noodzakelijkheid. De principes die hier nog bovenuit gaan, kennen alleen de Schepper en de mens die Hem dierbaar is. Nu moeten we het erover hebben hoe de vier mooiste fysieke vormen tot stand komen. Zij zijn niet aan elkaar gelijk en zij kunnen door een proces van ontbinding en verbinding uit elkaar voortkomen. Als we dat kunnen aantonen, hebben wij de waarheid gevonden over het ontstaan van aarde en vuur en van hun verhouding ten opzichte van elkaar. Niemand zal dan ooit van ons horen dat er in de schepping iets nog mooier, hoe uniek ook, kan bestaan dan dit. Wij streven er dus naar, vanuit werkelijk inzicht de vier volmaakte grondvormen te construeren. Van de twee genoemde soorten driehoeken heeft de gelijkbenige rechthoekige driehoek een enkele grondvorm, maar de ongelijkbenige heeft een oneindig aantal vormen. Uit dat oneindige aantal moet nu de mooiste gekozen worden, als wij goed willen beginnen. Mocht er nu iemand een evenwichtiger, mooiere driehoek voor de constructie van deze figuren kunnen vinden dan de onze, dan heeft hij gewonnen, niet als rivaal, maar als vriend. Van al die willekeurige driehoeken noemen wij er echter een de evenwichtigste – de gelijkbenige laten wij even buiten beschouwing – en wel die, waaruit door het samengaan van twee congruente driehoeken als derde soort de gelijkzijdige ontstaat. Het voert te ver om uit te leggen wat de reden daarvan is. Maar wie het tegen ons opneemt en ontdekt dat het niet klopt, even goede vrienden: hij krijgt de eerste prijs. Er moeten twee driehoeken gekozen worden waaruit de fysieke vormen van vuur en de andere lichamen zijn opgebouwd: de gelijkbenige rechthoekige driehoek en de driehoek waarvan altijd het kwadraat van de langste rechthoekszijde gelijk is aan driemaal het kwadraat van de kortste i).
- Dus de helft van een gelijkzijdige driehoek; als bijv. de driehoek ABC wordt verdeeld door de lijn AD, ontstaan twee van dergelijke driehoeken, nl. ADB en ADC.
- 54C Nu komen wij op het punt dat wij duidelijk moeten maken wat eerst vaag was omschreven. Het leek namelijk of de vier soorten elementen achtereenvolgens uit elkaar zijn ontstaan, maar dat is een verkeerde veronderstelling, want de vier elementen zijn ontstaan uit de driehoeken die wij gekozen hebben: drie uit de ene ongelijkbenige rechthoekige driehoek en het vierde element is als enige samengesteld uit de gelijkbenige rechthoekige driehoek. Zij kunnen dus niet allemaal in elkaar worden opgenomen zodat een paar grote figuren ontstaan die opgebouwd zijn uit vele kleine, of vice versa. Dat is maar met drie elementen mogelijk, want die zijn alle drie uit een driehoek ontstaan, en wanneer de grote figuren uiteenvallen, zullen daaruit vele kleine gevormd worden en deze kleine figuren zullen hun eigen vorm aannemen. En omgekeerd, wanneer veel kleine vormen opgenomen worden in een driehoek, dan zullen zij, wanneer zij een geworden zijn, ten slotte een grote massa vormen van een ander soort.
- Welke vorm ieder afzonderlijk element heeft aangenomen en uit welke [bladzijde 41] getallencomponenten het is opgebouwd, moet nu verder worden verklaard. Eerst zal de constructie worden gemaakt die de kleinste is. Het oorspronkelijke element daarvan is de driehoek waarvan de hypotenusa j) tweemaal zo lang is als de kortste zijde. Wanneer twee van zulke driehoeken langs de hypotenusa worden verbonden en dit driemaal wordt herhaald en de diagonalen en korte zijden in eenzelfde punt samenkomen dat dient als middelpunt, dan ontstaat een gelijkzijdige driehoek die opgebouwd is uit zes driehoeken k). Wanneer vier gelijkzijdige driehoeken zo worden samengesteld dat drie hoeken bij elkaar komen in een punt, dan vormen zij een ruimtelijke hoek, die de meest eenvoudige hoek is na de vlakke hoek l). Wanneer vier van dit soort hoeken worden gemaakt, is daarmee de eerste ruimtelijke vorm geconstrueerd m) die in een bol past en deze in gelijke en gelijkvormige delen verdeelt.
- De tweede vorm werd uit dezelfde gelijkzijdige driehoeken gemaakt, maar nu uit acht, waarbij vier vlakke hoeken een ruimtelijke hoek vormen; toen zes van die lichaamshoeken ontstaan waren, was het tweede lichaam voltooid n).
- Het derde lichaam werd uit tweemaal zestig elementaire driehoeken samengesteld en uit twaalf lichaamshoeken die elk zijn begrensd door vijf vlakke gelijkzijdige driehoeken; dit lichaam heeft, als het klaar is, twintig gelijkzijdige driehoeken als basis. Voor de schepping van de overige lichamen was de rol van deze elementaire driehoeken uitgespeeld; de gelijkbenige driehoek bracht de natuur van het vierde lichaam voort. Hiervoor worden vier gelijkbenige driehoeken gebruikt, waarvan de rechte hoeken in het midden bij elkaar komen en zo een gelijkzijdige vierhoek tot stand brengen.
- Zes van die vierhoeken bij elkaar scheppen acht lichaamshoeken, die ieder begrensd worden door drie vlakke rechte hoeken. Zo kreeg het lichaam dat ontstond de vorm van een kubus, met zes vlakke gelijkzijdige vierhoeken als basis.
- 55D Toen bleef er nog een lichaam over: de godheid gebruikte dit om er het heelal heel nauwkeurig mee te omschrijven. Bij overweging van dit alles zou men zich af kunnen vragen of er sprake moet zijn van een oneindig aantal werelden of van een eindig aantal.
- Het idee dat er geen bepaalde maat zou zijn, kan slechts opkomen bij iemand die zelf zo mateloos is dat hem het juiste gevoel voor maat ontbreekt. Wie er echter van uitgaat dat er in feite een wereld moet bestaan of vijf die alle voortkomen uit die ene, heeft waarschijnlijk gelijk. Laten wij ervan uitgaan dat er sprake is van slechts één wereld; een ander kan het daar op grond van een andere visie natuurlijk niet mee eens zijn.
55E Vorm van de elementaire lichamen
- Ook die moeten we de ruimte laten, maar laten wij de structuren die uit onze benadering naar voren zijn gekomen, nu verdelen over vuur, aarde, water en lucht. En laten we aarde de vorm van een kubus geven. De minst beweeglijke van de vier elementen is dan aarde, want aarde heeft van alle lichamen de meest compacte vorm, en dan spreekt het natuurlijk ook vanzelf dat een vorm met zoveel stabiliteit daar geschikt voor is. We gingen aanvankelijk uit van een gelijkzijdige driehoek, die stabieler is dan de ongelijkzijdige, en wanneer van die vorm er twee worden samengevoegd tot een vorm, dan biedt toch het vierkant meer stabiliteit dan de gelijkzijdige driehoek, en dat geldt zowel voor de delen als voor het geheel. We kunnen dit uitgangspunt handhaven, als we aarde de vorm van een kubus geven; water geven we de minst beweeglijke van de resterende vormen, vuur de beweeglijkste en lucht een structuur tussen beide vorige in; verder krijgt vuur de lichtste substantie, water de dichtste en lucht iets er tussenin. Vuur wordt het felste, lucht iets minder fel en water het minst.
- Bij deze structuren geldt dat die met de minste vlakken de grootste beweeglijkheid zal hebben als scherpste en meest spitse van alle [BLADZIJDE 42] vormen, dat zij het lichtste zal zijn, omdat zij uit het kleinste aantal delen is opgebouwd. Zo volgen de tweede en derde structuur navenant. Dan moet de piramide de elementaire structuur voor vuur zijn, de tweede daaruit voortkomende hoort bij lucht en de derde bij water. Nu moeten we ons die deeltjes zo klein voorstellen dat ze afzonderlijk onmogelijk met het blote oog kunnen worden waargenomen, maar klonteren meerdere kleine deeltjes samen, dan wordt massa zichtbaar. Hun getalsverhoudingen, bewegingen en andere eigenschappen worden helemaal door de godheid vastgesteld naar recht en rede en wel zo, dat alles volstrekt harmonisch wentelt naar zijn wens.
56d Overgang v d ene vorm in de andere en daarmee verbonden beweging
- [56d] Na alles wat over de elementen te berde is gebracht, kunnen we er nu de volgende meest waarschijnlijke gang van zaken uit afleiden: wanneer aarde in aanraking komt met vuur en wordt ontbonden door de felheid ervan, gaat ze over of in vuur, of in een massa lucht of water, en dit proces gaat door totdat deeltjes aarde elkaar opnieuw vinden, zich met elkaar verbinden en er weer aarde ontstaat. Want iets anders wordt het zeker niet.
- Valt water uiteen door vuur of door lucht, dan kan het wel weer een verbinding vormen van een deel vuur en twee delen lucht o). Fracties lucht die uit een deel overblijven, zouden weer een verbinding kunnen vormen van twee delen vuur. Omgekeerd geldt ook – wanneer een kleine hoeveelheid vuur door een grote hoeveelheid lucht, water of aarde wordt ingekapseld, in beweging meegenomen wordt en in de strijd het onderspit moet delven en uiteenvalt – dat twee delen vuur zich dan kunnen verbinden tot een deel lucht. Wordt lucht overwonnen en uiteengeslagen, dan kan uit twee-en-een-half deeltje lucht weer een deel water ontstaan.
- 57a Laten we de elementen nog eens als volgt omschrijven: wanneer een van de elementen verzeild raakt in vuur, zal het door de scherpe randen van de elementaire vorm van vuur worden versneden, maar dit proces houdt op, wanneer de in vuur veranderde elementen weer vuur ontmoeten. Want geen element kan binnen de eigen soort enige verandering teweegbrengen of veranderd worden door de eigen soort; maar zolang in het proces van overgang tussen de elementen het zwakkere het sterkere bestrijdt, valt het zwakkere nu eenmaal uiteen. Zo is het ook met de kleintjes die zich meten met de sterken: de meerderheid overstelpt de minderheid, die uiteenvalt en verdwijnt. Maar wanneer de minderheid bereid is de vorm van de overwinnaar aan te nemen, stopt het proces van uiteenvallen en dan ontstaat uit vuur lucht en uit lucht water. Zolang ze zich echter verzetten tegen samensmelting met een ander element, blijven ze uiteenvallen, tenzij ze zich onttrekken aan nederlaag en ontbinding, door terug te vluchten naar de eigen soort, of zich gewonnen geven en opgaan in een andere 57c soort als een van de velen die zich bekennen tot de kleur van de overwinnaar. Juist als gevolg van dat soort gevoeligheden is alles voortdurend aan het verschuiven.
- De grote hoeveelheden van elke soort worden ten opzichte van elkaar op hun plaats gehouden door de beweging van het ontvankelijke, maar de deeltjes die zich van de eigen soort vervreemden en assimileren met andere soorten, worden door de schokbeweging gebracht naar de plaats van de deeltjes waar ze op willen lijken. Alle ongemengde en oorspronkelijke lichamen zijn dus door dergelijke oorzaken ontstaan. Maar dat er binnen deze elementen nog andere soorten zijn geschapen, moet worden toegeschreven aan het feit dat bij de vorming van de twee elementaire driehoeken 57d in het begin niet van allebei een driehoek van een bepaalde grootte werd gemaakt, maar kleine en grote, in hetzelfde aantal als het aantal soorten binnen de elementen.
- Onbeperkte verscheidenheid ontstaat, wanneer dezelfde driehoeken zich [BLADZIJDE 43]
over en weer verbinden. Onderzoekers die een begrijpelijk betoog over de natuur willen houden, moeten hiermee rekening houden. Als we het echter niet eens kunnen worden op welke wijze en onder welke omstandigheden beweging en rust ontstaan, is dat een groot struikelblok voor ons verdere onderzoek.
We hebben over deze onderwerpen al eerder gesproken, maar we moeten er het volgende aan toe voegen: in gelijkvormigheid is nooit beweging mogelijk. Want het is moeilijk of eigenlijk onmogelijk, dat er iets wordt bewogen zonder dat er iets is dat het in beweging zet, of dat er iets is dat in beweging zet zonder dat er iets wordt bewogen. Er is geen beweging, als deze factoren ontbreken; dat ze gelijk zijn is uitgesloten. Daarom moeten we rust altijd rekenen tot wat gelijkvormig is en onrust tot wat dat niet is. Ongelijkheid is de oorzaak van onregelmatigheid in de natuur.
- 58a Het ontstaan van ongelijkheid in de schepping hebben we nu besproken. Maar we hebben het er nog niet over gehad hoe het komt dat de stoffen die niet naar hun soort gescheiden zijn, niet ophouden door elkaar heen te bewegen en te stromen. Daar zullen we dan nu over spreken. De kringloop van het heelal, die alle schepselen, soorten en elementen omvat, maakt een cirkelvormige beweging, waarin hij van nature geneigd is zich samen te trekken en zo verbindt hij alles aan elkaar en laat geen kier ongevuld. 58b Daarom doordringt vuur als eerste al het andere, dan lucht, want die komt in fijnheid op de tweede plaats, en dan de rest.
- De stoffen die uit de grootste delen zijn samengesteld, nemen met hun lichamen de meeste ruimte in, zoals de stoffen met de kleinste delen de minste ruimte innemen. Bij de samentrekking worden de kleinere delen in de ruimten tussen de grotere delen geperst. En zo bevinden de kleine zich bij de grote en de kleine vormen enerzijds een scheiding tussen de grote en worden anderzijds door hen ineengedrukt, dus zijn ze voortdurend in beweging heen en weer, ieder naar zijn eigen plaats. Want met het veranderen van omvang verandert ook de vaste plaats. En zo blijft ongelijkvormigheid voortdurend bestaan en zijn alle delen in beweging en zullen dat ook altijd blijven.
58C De verschillende soorten v d elementaire lichamen
- 58C Verder moeten we nog bedenken dat er vele soorten vuur bestaan. Er is bijvoorbeeld de vlam en de uitwerking van de vlam die niet brandt, maar licht geeft aan de ogen, en dan nog wat er in de gloeiende as overblijft, als de vlam gedoofd is. Net zo is het met lucht. Er is de meest heldere soort die wel de stralende hemel wordt genoemd, en de meest troebele – mist en duisternis en nog andere onbenoemde soorten die ontstaan als gevolg van de ongelijkheid van de driehoeken. Er zijn in ieder geval twee verschijningsvormen van water, de vloeibare vorm en de vorm die vloeibaar kan worden gemaakt. Omdat de vloeibare vorm samengesteld is uit deeltjes water die ongelijk zijn en klein, is hij uit zichzelf, als gevolg van die ongelijkheid en zijn specifieke structuur, en door oorzaken van buitenaf beweeglijk. De andere soort water, die uit grote en gelijksoortige deeltjes bestaat, is minder beweeglijk dan de eerste, zwaar, en als gevolg van eenvormigheid gestold. Als er vuur in komt dat de homogene samenstelling van de soort ontbindt, neemt dat water daardoor meer deel aan de beweging en eenmaal in beweging gekomen, voortgedreven door de omringende lucht, verspreidt het zich over de aarde. Voor beide processen bestaat een naam. Het afbreken van de vaste massa heet ‘smelten’ en het verspreiden over de aarde heet ‘stromen’.
- 59A En omgekeerd, wanneer het vuur weer uit water vrij komt, verdwijnt dat vuur niet in het niets, maar in de omringende lucht. De verplaatste lucht drukt de vloeibare en nog beweeglijke massa samen tot in de kieren waar eerst vuur was en perst de delen weer
- [BLADZIJDE 44] samen tot een geheel. De zo samengeperste massa krijgt haar gelijkvormigheid weer terug en komt weer tot eenheid met zichzelf omdat het vuur, oorzaak van ongelijkheid, verdwenen is. Het verdwijnen van het vuur wordt ‘afkoeling’ genoemd en het samentrekken dat erop volgt, heet ‘stollen’.
- 59B Van alle soorten water die, zoals wij dat noemden, ‘vloeibaar gemaakt’ kunnen worden, is de meest compacte ontstaan uit de fijnste en meest gelijkvormige deeltjes. Het is een soort die uniek van vorm is met een glanzende, diepgele kleur, ‘goud’, het kostbaarste bezit, gezeefd door gesteente en hard geworden. Een afgeleid product van goud, dat door zijn dichtheid heel hard is en zwart van kleur, wordt platina genoemd. De stof die in opbouw het dichtst bij goud staat, maar meer dan een vorm heeft, compacter dan goud, met ook nog kleine en fijne deeltjes aarde, zodat zij harder is maar ook lichter, omdat zij van binnen meer ruimte heeft, die speciale variatie van de schitterende en compacte soorten water is ‘koper’. De aarde die in het mengsel voorkomt en zich weer apart vertoont wanneer beide delen zich bij het verouderen van elkaar scheiden, wordt ‘roest’ genoemd. Het is helemaal niet moeilijk de rest van dit soort verschijnselen te beredeneren, wanneer we bij ons onderzoek kijken als in een spiegel naar datgene wat erop lijkt. Iemand kan de verhalen over het eeuwig bestaande even laten rusten en zich bij wijze van ontspanning bezighouden met duidelijke voorbeelden van ontstaansprocessen; dat is aardig en daar hoeft hij zich niet voor te schamen. Het is voor hem een leuke bezigheid, die binnen de perken van het gezonde verstand blijft. Laten wij ons die vrijheid nu ook permitteren en voorbeelden zoeken van hetzelfde onderwerp en wel als volgt: Het met vuur vermengde water wordt, voor zover het fijn en vloeibaar is, vloeibaar genoemd om zijn beweging en de manier waarop het over de grond golft. Het is ook zacht, omdat zijn ondergrond, die minder onbeweeglijk is dan die van aarde, meegeeft. Wanneer die soort water van vuur en lucht wordt gescheiden en geisoleerd, wordt de substantie homogener en door het wegvloeien van vuur en lucht wordt het samengedrukt. Wanneer het zo verdicht is, wordt het deel dat dit proces van condensatie het meest ondergaat, ‘hagel’ genoemd boven de aarde, en ‘ijs’ op de aarde. Het deel dat minder condenseert en nog maar halfvast is, wordt boven de aarde ‘sneeuw’ genoemd, en het wordt ‘rijp’ genoemd wanneer het op de aarde uit dauw ontstaat. Dan zijn er nog talloze soorten water die met elkaar vermengd zijn en door de planten uit de aarde worden gedestilleerd. Die soort heeft als geheel de naam ‘sap’ gekregen. Verschillend als ze allemaal zijn door het mengen, hebben de vele variëteiten geen naam, behalve vier ervan, die een vurige natuur hebben en het duidelijkst te onderscheiden zijn; deze hebben wel een eigen naam. De soort die de ziel en het lichaam verwarmt, heet ‘wijn’. Wat glad is en het licht weerkaatst en daarom stralend is om te zien, met een glanzend en glimmend uiterlijk, heeft een olieachtige natuur, zoals pek, olie en andere substanties met dezelfde eigenschappen. Dan is er ten derde de soort die in contact met de mondholte smelt en door die eigenschap een gewaarwording van zoetheid geeft. De algemene naam daarvoor is ‘honing’. En ten slotte is er de schuimachtige soort die de neiging heeft het vlees op te lossen omdat het verbrandt. Het wordt van alle andere sappen onderscheiden, is een zuur en wordt ‘opos’ genoemd. Wat de soorten aarde betreft: de soort die niet in water oplost, wordt steen op de volgende manier: Wanneer het water dat zich ermee vermengt, tijdens het mengen uiteenvalt, gaat het over in lucht. Die lucht stijgt omhoog naar haar eigen plaats, maar daarboven treft zij geen lege ruimte aan en stoot op de omringende lucht. Wanneer deze
- [BLADZIJDE 45
- d
- e
- 61a
- b
- c
- d
- lucht wordt voortgedreven en over de klei wordt verspreid, oefent zij daar door haar zwaarte grote druk op uit en perst de klei in elkaar op de plaatsen waaruit de nieuwe lucht was opgestegen. Aarde die zo is samengeperst door lucht dat water er niet meer in oplost, vormt gesteenten, de mooiste doorschijnend en uit gelijke en gelijkvormige delen opgebouwd, de lelijkste het tegenovergestelde. Maar wordt door snelle verhitting al het vocht uit de aarde verdreven, dan ontstaat er een soort die brozer is van samenstelling dan de eerste; daaraan hebben we de naam aardewerk gegeven. Als er vocht in de aarde is achtergebleven, kan het voorkomen dat de aarde die vloeibaar is geworden door vuur, er bij afkoeling zwart gaat uitzien. Voorts ontstaan op dezelfde manier, door veel water aan het mengsel te onttrekken, nog twee soorten. Ze bestaan uit kleinere deeltjes aarde en zijn zout, en wanneer ze halfvast worden, zijn ze ook weer oplosbaar in water. De ene soort, reinigingsmiddel voor olie en aarde, wordt soda. De andere, die goed past in tongstrelende combinaties, wordt zout, waar de goden vanouds zo van houden. De stoffen die uit een mengsel van aarde en water zijn samengesteld en die niet door water worden opgelost, maar wel door vuur, worden als volgt bijeengehouden. Vuur noch lucht kan de aardmassa oplossen, want de deeltjes daarvan zijn kleiner dan de holten in de structuur van de aarde. Zij kunnen zich zonder iets te beschadigen door die ruime doorgangen bewegen en laten de aarde onopgelost en ongesmolten. Maar de grotere deeltjes van water banen zich er wel met kracht een weg doorheen en weken zo de aarde los. Als de aarde niet met lucht is samengeperst, kan water haar zo oplossen, maar is zij dat wel, dan kan alleen vuur haar ontbinden. Want vuur alleen kan er binnendringen. En zo ook kan water dat met alle macht is samengeperst, alleen door vuur worden gesmolten. Maar als de samenhang losser is, kan water zowel door vuur als door lucht worden ontbonden; lucht bewerkt dit door haar leegheid en vuur door zijn driehoekige structuur. Samengeperste lucht kan alleen worden opgelost door het elementaire principe, en als lucht niet is samengedrukt, kan alleen vuur het oplossen. Wat de mengvormen van aarde en water betreft, het volgende: zolang water de holten in de samengeperste aarde opvult, kunnen waterdeeltjes zich geen toegang verschaffen en stromen zij eromheen zonder het geheel op te lossen. Maar als deeltjes vuur in de tussenruimten van het water doordringen, hebben die hetzelfde effect als water in aarde, en als de mengvorm smelt komt dat dus alleen door het vuur. En tot de vormen die minder water dan aarde bevatten, behoren alle glassoorten en de zogenaamde vloeibare steensoorten, terwijl daarentegen de wasachtige soorten en alles wat als wierook in rook kan opgaan, meer water dan aarde bevatten.
61C Kwaliteitseigenschappen en zintuigelijke waarneming
- Met deze uitleg hebben we ongeveer verklaard dat er door verbindingen en veranderingen van de elementen onderling een grote variëteit van vormen bestaat. Dan moeten we nog duidelijk maken hoe het komt dat we die kunnen waarnemen. Om te beginnen moeten de vormen waarover we spreken, zintuiglijk waarneembaar zijn. Maar wat vlees eigenlijk is en hoe het ontstaat en hoe de ziel ontstaat voor zover die sterfelijk is, daarover hebben we het nog niet gehad. Maar daar kunnen we nauwelijks over praten los van onze zintuiglijke indrukken, evenmin als we die kunnen bespreken los van de fysieke wereld. Toch is het vrijwel niet mogelijk ze tegelijk aan de orde te stellen. Daarom zullen we voorlopig van een van beide moeten uitgaan en er later op terugkomen. Om dus na de verschillende vormen de zintuiglijke waarnemingen te kunnen bespreken, moeten we eerst uitgaan van het bestaan van lichaam en ziel.
Warm en koud / hard en week / zwaar en licht / ruw en gald / genot en pijn
- 61E Welnu, vuur [BLADZIJDE 46] 61E noemen wij warm. Waarom? Door de proef op de som. We merken immers gauw genoeg de scheidende en snijdende inwerking van vuur op ons lichaam. We weten allemaal maar al te goed dat dat pijn doet. De zijden zijn zeer scherp en de hoekpunten spits, de deeltjes zeer klein en ze bewegen zich heel snel en om die reden snijden ze altijd heftig en scherp in wat ze tegenkomen. Herinner u nog maar eens hoe dit element is ontstaan en dat juist dit element en geen ander als vanzelf ons lichaam verdeelt en in kleine stukjes snijdt, en dat we die sensatie hitte noemen. Het omgekeerde is natuurlijk ook waar, maar toch mag een woord daarover niet ontbreken. Wanneer vocht dat om het lichaam heen zit en uit grotere deeltjes is opgebouwd, het lichaam binnendringt, worden de kleinere deeltjes weggedrukt. Toch kunnen de grotere deeltjes de plaats van de kleinere niet innemen en dus wordt het vocht in ons bijeengeperst en uit een ongelijksoortige, beweeglijke stof ontstaat door krampachtig vasthouden een gestolde en onbeweeglijke substantie; nu zal een substantie die tegen haar natuur in wordt vastgehouden, zich verzetten en een andere kant uit willen, overeenkomstig haar natuur. Dat krampachtige verzet heet ‘huiveren’ en ‘rillen’; de gewaarwording in haar geheel en datgene wat die opwekt heet ‘koude’. ‘Hard’ heet datgene waar ons vlees voor wijkt, ‘zacht’ wat wijkt voor ons vlees, en dat geldt voor alle lichamen onderling. Wat een smalle basis heeft wijkt, maar heeft het een basis met vier hoeken, dan komt het door zijn vaste verankering het minst gemakkelijk van zijn plaats, en dat geldt voor alles wat de hoogste graad van stolling heeft en zich het meest te weer stelt. Wat zwaar is, of licht, kan het best duidelijk worden gemaakt in combinatie met onderzoek naar wat ‘onder’ en ‘boven’ wordt genoemd. Want van nature zijn er twee verschillende, aan elkaar tegengestelde gebieden, die het universum in tweeën verdelen: een onder, waarvoor alles kiest wat een zekere substantiële omvang heeft, en een boven, waarvan zonder meer gezegd kan worden dat elk levend wezen er uit zichzelf voor kiest. In een bolvormig heelal hebben de uiteinden een gelijke afstand tot het middelpunt, en dit centrum, even ver van al die uiteinden af, ligt dus tegenover al die punten. Wanneer het heelal inderdaad zo in elkaar zit, rijst de vraag, welke van voornoemde uiteinden men boven plaatst en welke onder, zonder te riskeren dat ze een verkeerde naam krijgen. Van een plek die in het midden is, kan men immers niet beweren dat die boven of onder is, maar alleen dat die het midden is.
- Maar de ruimte hieromheen is niet het midden en geen enkel deel ervan verschilt van een ander of kan zich dichter bij het midden bevinden dan enig ander onderdeel op dezelfde afstand ervan, en ertegenover gelegen. Want waarom zou men verschillende namen geven aan dingen die in ieder opzicht hetzelfde zijn en wie zou, door dit toch te doen, staande durven houden dat hij het bij het rechte eind heeft?
- 63A Stel nu eens dat zich in het centrum van het heelal inderdaad een vaste en evenwichtige kern bevindt, dan zou zo’n vaste kern zich toch nooit verplaatsen naar een van de uiteinden van het universum, die overigens ook alle gelijk zijn! Sterker nog: als iemand zich rond de kern zou bewegen, zou hij telkens wanneer hij stilhield of zich aan de overkant bevond, evengoed van ‘boven’ als van ‘onder’ kunnen spreken, kortom, in een universum dat, zoals gezegd, bolvormig is, gaat het niet aan om de ene plaats boven en een andere onder te noemen. Als wij er gewoonlijk toch zo over spreken en daarmee zelfs de hele hemel in tweeën delen, kunnen wij dat verklaren met het volgende voorbeeld: Stel dat iemand zich opstelt in dat deel van het heelal waar vuur overheerst en waar al het vuur heengaat en
- [BLADZIJDE 47
- c
- d
- e
- 64a
- b
- c
- d
- e
- verzameld wordt, en dat hij in staat was om delen van het vuur af te nemen, in een weegschaal te leggen, de balans te verstoren en het vuur met kracht dat andere element in te trekken dat lucht is, dan lukt hem dat natuurlijk gemakkelijker met een klein deel dan met een groot. Als twee dingen tegelijk door dezelfde kracht worden opgetild, dan kan het niet anders of het kleine geeft gemakkelijker mee dan het grote. En het grote noemen we zwaar en neerwaarts gericht en het kleine licht en opwaarts gericht. Dat zelfde doen we hier op aarde immers ook. Want lopend over de aarde zien we allerlei dingen die van aarde gemaakt zijn, soms ook aarde zonder meer. Dat kunnen we allemaal omhoog gooien in het andere element lucht. En die beweging is niet vanzelfsprekend, want lucht klampt zich vast aan lucht en aarde aan aarde. Kleine stukjes aarde laten zich gemakkelijker de lucht in gooien dan grote. Daarom noemen we die kleine stukjes licht en de plaats waar naartoe we ze optillen, noemen we boven; het omgekeerde noemen we ‘zwaar’ en ‘onder’. Die onderlinge tegenstellingen moeten wel ontstaan, omdat verschillende substanties nu eenmaal verschillende plaatsen innemen. Want het ene ‘licht’ is het andere niet, net zo min als het ene ‘zwaar’ het andere is. Zo is het ook met onder en boven; ze staan diametraal tegenover elkaar en zijn verschillend. Hieruit volgt in het algemeen dat soorten hun eigen onderlinge aantrekkingskracht hebben waardoor iets zwaarder wordt, en dat neerwaartse beweging zorgt voor de zwaarte van een stof, die zich dan naar beneden beweegt, en dat het in een andere situatie anders is. Tot zover de oorzaken van deze verschijnselen. De oorzaak van ruw en glad zal ieder wel kunnen inzien en aan een ander kunnen uitleggen. Want het ene is een combinatie van hardheid en ongelijkheid en in het andere gaan compactheid en gelijkheid samen. Tot slot is er bij alle gewaarwordingen van het gehele lichaam nog iets heel belangrijks: wat is de oorzaak van genot en pijn, waar we het al over gehad hebben, en hoe worden deze lichamelijk ervaren? Laten we de oorzaken van alle wel en niet waarneembare indrukken nagaan en [b] laten wij ons daarbij herinneren wat wij hiervoor gezegd hebben over wel en niet beweegbare substantie. Want op die wijze moeten wij onderzoeken wat wij allemaal willen weten. Bij alle beweeglijke substantie is het zo dat ook een lichte aanraking ervan door alle delen in een rondgaande beweging aan elkaar wordt doorgegeven, totdat die aanraking wordt geregistreerd en de aard ervan kan worden vastgesteld. Maar een onbeweeglijke substantie heeft geen rondgaande beweging. Die ondergaat de impressie alleen zelf en beweegt de naburige delen niet, zodat de eerste indruk niet van deel tot deel wordt doorgegeven maar daarbinnen onbewegelijk blijft en niet wordt waargenomen door het gehele lichaam. Dit is het geval met de beenderen, de haren en de andere delen die voornamelijk bestaan uit aarde. De eerdergenoemde wijze van waarnemen slaat vooral op het zien en het horen, omdat daarin de meeste lucht en vuur aanwezig zijn. Genot en pijn moeten we op de volgende manier beschouwen: Als iets onnatuurlijks ons ineens met kracht treft, wekt dat een gevoel van pijn, maar wanneer de natuurlijke toestand ineens weer terugkeert, een gevoel van behagen. Zachte en geleidelijke indrukken kunnen niet worden waargenomen, maar het omgekeerde wel. Wat ons gemakkelijk toevalt, kan het beste worden waargenomen en specifieke gevoelens van pijn of genot treden daarbij niet op, zoals bij visuele indrukken die, zoals we al eerder hebben gezegd, een gedaante aannemen doordat het daglicht versmelt met het licht in ons oog. Want insnijdingen, verbrandingen en andere gewaarwordingen van het licht veroorzaken geen pijn en ook
- [BLADZIJDE 48
- 65a
- b
- c
- d
- e
- 66a
- b
- c
- geen vreugde als het licht weer terugkeert naar zijn bron. Maar er ontstaan glasheldere gewaarwordingen van de voorwerpen waardoor het oog getroffen wordt en waar de blik bij het rondgaan op valt. Want er wordt totaal niets geforceerd bij deze uitzetting of inkrimping van de stroom licht. De lichamen die uit grotere deeltjes bestaan, wijken amper voor de kracht die erop inwerkt en geven de bewegingen door aan het geheel. Zij verschaffen genot en pijn; pijn wanneer ze worden veranderd, genot als ze weer in de oorspronkelijke staat worden hersteld. Lichamen die een geleidelijk terugtrekken uit, of een leeg worden van hun natuur ondervinden en plotseling uitbundig gevuld worden, merken het leeg worden niet op, maar het gevuld worden wel. Het sterfelijke deel van de ziel heeft dan ook geen pijn, maar beleeft grote vreugde. Dat is duidelijk te merken bij aangename geuren.
- Alles wat daarentegen plotselinge veranderingen ondergaat en slechts langzaam en moeizaam terugtrekt, heeft een totaal andere uitwerking. Het is duidelijk dat dit gebeurt bij branden of snijden van het lichaam.
Smaak – reuk – gehoor – gezicht
- 65C Wij hebben nu wel zo ongeveer de algemene gewaarwordingen genoemd van het lichaam als geheel en de namen die de veroorzakers daarvan dragen. Wij moeten nu, als dat lukken mag, spreken over wat er in de afzonderlijke onderdelen van ons lichaam gebeurt, wat we ervaren en wat de oorzaken van de zintuiglijke functies zijn.
- 65C Om te beginnen moeten wij proberen duidelijk te maken wat wij bij ons eerder betoog over sappen oversloegen, namelijk de specifieke gewaarwordingen van de tong. Smaak blijkt, net als vele andere prikkels, te worden veroorzaakt door een soort samentrekken en ontspannen. Bovendien heeft het meer dan bij de andere gewaarwordingen te maken met ruwheid en gladheid. Want alle deeltjes aarde die binnengaan in de aderen die zich als een soort registratieapparaat van de tong uitstrekken tot aan het hart, al die deeltjes laten de aderen samentrekken en opdrogen als zij in aanraking komen met de vochtige en zachte delen van het vlees en daar smelten. De ruwe deeltjes geven een scherpe, de minder ruwe een wrange smaak. Dan zijn er de deeltjes die een reinigende werking hebben en de tong in zijn geheel schoonmaken. Als zij daarbij te ver gaan en een deel van [65e] de tong zelf oplossen – een eigenschap van bijvoorbeeld alkalische stoffen worden zij ‘bitter’ genoemd. De deeltjes die minder scherp zijn dan de alkalische en minder goed schoonmaken, worden ‘zout’ genoemd en omdat zij de ruwheid van het bittere missen, vinden wij de smaak aangenamer. Wat zich met de warmte in de mond verenigt en daardoor zacht wordt, tegelijk in brand gestoken wordt en op zijn beurt weer in brand steekt wat het verhitte, stijgt door zijn lichte substantie omhoog naar de gevoelscentra van het hoofd en doorsnijdt alles wat op zijn weg komt; om die eigenschappen worden zulke deeltjes ‘heet’ genoemd. Wanneer nu deeltjes die al fijngemaakt zijn door een zuiveringsproces, de nauwe aderen binnengaan en qua maat overeenkomen met de deeltjes aarde en lucht daarbinnen, laten zij deze om elkaar heen wervelen, al bruisend, met elkaar in botsing komen en zich met elkaar verbinden. Zo maken zij nieuwe ruimte die de binnendringende deeltjes omvat. De luchtdeeltjes die omgeven worden door een vochtige laag, soms van aarde en soms van zuiver vocht, vormen vochtige, holle, ronde luchtzakken. De ene soort, omgeven door zuiver water en doorschijnend, staat bekend onder de naam ‘bellen’; het andere, meer aardse proces, in bewegende en bruisende staat, wordt ‘koken’ en ‘gisten’ genoemd. De oorzaak van beide processen wordt ‘zuur’ genoemd. Er is nog een sensatie, heel anders dan de eerder besproken gewaarwordingen en ontstaan uit heel andere oorzaken, die wordt ervaren wanneer de samenstelling van een stof die met speeksel in contact komt, de tong beroert, door massage de ruwe delen [BLADZIJDE 49] zacht maakt, weer samentrekt wat ten onrechte was uitgezet en wat is uitgezet weer samentrekt, en zo alles weer zoveel mogelijk in zijn oorspronkelijke toestand terugbrengt; een aangenaam en voor iedereen weldadig middel tegen allerlei spanningen, luisterend naar de naam ‘zoet’. Tot zover dit onderwerp. Voor de mogelijkheden van de neus gelden geen vaste maatstaven, want aan geur is altijd iets halfslachtigs. De adertjes in onze reukorganen zijn nl. te nauw voor waarneming van de elementen aarde en water en te wijd voor de elementen vuur en lucht, met het gevolg dat niemand ooit een reuksensatie van een van deze elementen als zodanig heeft ondervonden, tenzij ze vochtig worden, rotten, smelten of vervliegen. Want bij de overgang van water naar lucht en van lucht naar water ontstaan halverwege geuren in de vorm van damp of nevel; lucht op weg naar water is nevel, water op weg naar lucht is damp, reden waarom elke geur fijner is dan water, maar grover dan lucht. Dit wordt duidelijk, wanneer men het inademen door een of ander obstakel belemmert en dan met kracht lucht naar binnen snuift, zoals bij neusverkoudheid. Dan komt door de barriëre geen geur mee, maar alleen lucht zonder geur. Daarom bestaan er ook geen namen voor deze geurvarianten. Want ze komen niet voort uit samengestelde of enkelvoudige substanties, ze worden slechts aangeduid met twee onderscheidingen: lekker of vies. Vies verstoort en verwart de hele holte tussen hoofd en navel, lekker maakt dat gebied zacht en brengt het op aangename wijze terug in zijn natuurlijke evenwicht. Van een derde zintuiglijk orgaan in ons, het oor, moet nu ook worden vastgesteld hoe het functioneert. In algemene zin kunnen we aannemen dat klank een beweging is die door middel van lucht via de oren wordt overgebracht naar de hersenen en het bloed en dan wordt doorgegeven aan de ziel; die beweging, die uitgaat van het hoofd en ten slotte belandt in de leverstreek, heet het gehoor. Hoe sneller de beweging, des te schriller het geluid, en hoe trager, hoe dieper. Is de beweging gelijkmatig, dan is ook de klank gelijkmatig en mild, bij een tegengestelde beweging is de klank rauw; is ze groot, dan krijgt men een luide klank, zo niet, dan is de klank zwak. Over de harmonie van de klanken moet straks nog uitvoerig worden gesproken. Ons rest nog een vierde orgaan van waarneming dat in zijn vele aspecten moet worden beschouwd en dat we aanduiden met het begrip kleur. Als een vlam komt kleur te voorschijn uit alle vormen en stelt zich in op de verschillende aspecten van het gezichtsvermogen, en zo komt waarneming van kleur tot stand. Hierboven kwamen de oorzaken van het zien al ter sprake. Laten we nu dus voor de kleuren proberen na te gaan wat daarover met de meeste kans op waarheid gezegd kan worden. Van de deeltjes die uit de andere lichamen te voorschijn komen en zich aan het gezichtsvermogen voordoen, zijn sommige kleiner en andere groter dan de lichtdeeltjes in het oog en weer andere zijn even groot. De deeltjes die even groot zijn, zijn niet zichtbaar; we noemen die doorzichtig. Van de deeltjes die groter en kleiner zijn, brengen sommige samentrekking en andere uitzetting teweeg in het oog en als zodanig zijn ze broer en zus van wat gewaarwordingen van koud en warm teweegbrengen bij vlees, of van wat de warmtesensaties die we hebben aangeduid met het woord scherp, veroorzaken op de tong. Wit en zwart zijn dus dezelfde soort gewaarwordingen als warm en koud – maar wel toegepast op een ander zintuig – al lijken ze ook om nader te noemen redenen andere oorzaken te hebben. Laten we die begrippen nu als volgt omschrijven: wit noemen we bewegingen die in het oog uitzetting veroorzaken en de samentrekkingen noemen we zwart. Wanneer zich nu
- [BLADZIJDE 50
- 68a
- b
- c
- d
- e
- 69a
- b
- c
- een zeer heftige beweging uit een andere soort vuur aan het oog voordoet, tot diep in het oog binnendringt, daar een proces van uitzetting teweegbrengt, zich een weg baant door de gezichtsgangen en een combinatie van water en vuur doet opwellen die naar buiten stroomt, dan spreken we van tranen. Deze op zichzelf al vurige beweging zoekt zich een weg in een andere richting dan het vuur van het oog, het vuur binnenin springt nu als de bliksem naar buiten en het vuur van buiten dringt het oog verder binnen en dooft uit in het water, en uit die mengeling ontstaan kleuren. Dan zien we sterretjes, veroorzaakt door wat we schittering noemen, of straling. Het vuur dat hier weer uit voortkomt, beweegt zich in de richting van het oogvocht en vermengt zich er ook mee, maar het schittert niet. Voor zover het schijnt door het oogvocht waarmee het zich vermengt, heeft het de kleur van bloed, rood dus. Glans, gemengd met rood en wit, geeft de kleur goudgeel. Hoe de onderlinge verhoudingen in deze mengsels zijn, is, ook als iemand het echt zou willen weten, eigenlijk niet te zeggen, want niemand is in staat er met enige kans op juistheid de definitieve oorzaak van aan te geven of zelfs maar een mogelijke reden. Rood met zwart en wit geeft purper; donkerbruin krijgt men door voornoemd mengsel wat langer te laten branden en het dan te mengen met zwart. Notenbruin ontstaat uit een mengsel van geel en grijs, grijs uit wit en zwart, oker uit wit en geel. Doet men bij wit wat helderblauw van de hemel en daardoorheen diepzwart, dan ontstaat donkerblauw; donkerblauw met wit geeft lichtblauw en middelbruin met zwart wordt groen. Uit deze voorbeelden wordt wel duidelijk, uit wat voor mengsel hoogstwaarschijnlijk andere kleuren zullen ontstaan. Toch zou men door experimenteel onderzoek van dit alles het verschil tussen de menselijke en de goddelijke mogelijkheden uit het oog kunnen verliezen, want alleen God is in staat een veelheid te binden tot eenheid en die vervolgens weer te ontbinden; daartoe is geen mens in staat, nu niet en ook in de toekomst niet.
68E Noodzakelijke en goddelijke oorzaken
- 68E Dit alles vloeide ooit voort uit de wet van oorzaak en gevolg en de Schepper van de opperste schoonheid paste het in het scheppingsproces, teneinde aldus Gods uiteindelijke heerschappij te manifesteren. Weliswaar maakte Hij gebruik van de inherente eigenschappen van alle grondstoffen, maar toch plantte Hij zelf het goede in alles wat tot bestaan ging komen. Daarom moeten twee soorten oorzaken onderscheiden worden: de wet van oorzaak en gevolg en de wet van God. Door deze laatste in alles te zoeken leidt men een gelukkig leven voor zover ons dat beschoren is. Vervolgens moeten we het noodlot zien als uitvloeisel van de wet van oorzaak en gevolg, want zonder dat is het ondenkbaar dat we ooit iets zullen begrijpen of bevatten, of anderszins deel zullen hebben aan datgene waarnaar we verlangen.