laatste wijziging: 13-04-2023
Timaeus – Universum
In dit deel ( van 27 d tot 47 e ) ontmaskert Plato de wet volgens welke de gedachte van God of zijn wijsheid, geïnspireerd door zijn goedheid, waarschijnlijk de best mogelijke wereld moest organiseren: het is de actie van de “intelligente (of goddelijke) oorzaak“, datgene wat aan de oorsprong ligt van het universum en het lot van zielen.
- 28A De twee modellen en de maker
- 29E De schepping van het heelal zijn eigenschappen
- 34B De wereldziel en haar functies
- 37C De tijd en de planeten
- 40A De vier soorten van levenden
- 40E De mythologische goden
- 41A De schepping van de andere levenden
- 41E De schepping van de zielen: hun opeenvolgende geboorten
- 43A Schepping van de lichamen : vereniging met de zielen
- 44D Het menselijk lichaam en zijn finaliteit
- 45B De voorkant van het gezicht
- 27D Dit wat het aanroepen van de goden betreft. En nu wat onszelf betreft: je moet ons zo gemakkelijk mogelijk kunnen volgen en dus moet ik me er heel goed rekenschap van geven hoe ik het onderwerp waarover we het hebben, naar voren zal brengen.
.
28A De twee modellen en de maker
- 28A Eerst moeten we volgens mij dit onderscheid maken:
- wat blijft altijd bestaan en kent geen ontstaan,
- en wat ontstaat steeds weer opnieuw, zonder dat het blijft bestaan.
- Het eerste is te doorgronden door de werking van de rede op intelligentie, omdat het altijd hetzelfde is,
- terwijl van het tweede slechts een vage voorstelling kan worden gemaakt omdat het op een nauwelijks controleerbare ervaring berust, want het ontstaat en vergaat steeds weer, zonder dat het een moment werkelijk bestaat.
- Toch moet alles door een oorzaak zijn ontstaan. Want zonder oorzaak kan niets ontstaan.
- 28B Zolang nu een kunstenaar het oog gericht houdt op wat altijd aanwezig is, gebruik maakt van modellen met dat kenmerk en vervolgens het eigene en de kracht daarvan uitwerkt, moet op die manier vanzelfsprekend schoonheid het resultaat zijn. Maar concentreert hij zich op wat steeds ontstaat en maakt hij gebruik van geschapen modellen, dan komt daar nooit schoonheid uit voort. De hemel of de kosmos, of welke naam u er ook maar aan wilt geven, dient eerst bekeken te worden op het belangrijkste: heeft de kosmos altijd bestaan en is er nooit enige wijze van ontstaan gekend, of is de kosmos ontstaan en oorspronkelijk uit iets voortgekomen? Natuurlijk is de kosmos ontstaan. Want je kunt hem zien en aanraken en hij heeft een belichaming; je kunt hem in zijn geheel ervaren en dat wat je kunt ervaren,
- 28C wat kan worden ervaren als werkelijkheid, is ontstaan en ontstaat steeds opnieuw, zoals we al vaststelden.
- We zeiden al, dat wat ontstaan is, tot bestaan gebracht moet zijn door een oorzaak. De maker en vader van die kosmos ontdekken, is al een hele opgave, en dit vervolgens aan iedereen duidelijk maken, is onmogelijk; maar we kunnen nog eens kijken naar de kosmos en ons afvragen volgens welk model de bouwmeester hem heeft geconstrueerd:
- 29A Het model van wat zichzelf gelijk blijft in het altijd aanwezige, of van wat is ontstaan? Omdat de kosmos mooi is, en de kunstenaar kundig, moet het zo zijn dat hij zich heeft gericht op het eeuwige. Anders – maar dat is een standpunt dat natuurlijk door niemand wordt tegengesproken – is hij gericht op wat ontstaat en wat dus vergankelijk is.
- Iedereen zal begrijpen dat hij gericht moet zijn geweest op het eeuwige. Want het universum is van alles wat ooit tot bestaan is gebracht, het allermooiste en de bouwmeester ervan is de allerhoogste oorzaak. Het universum is dus op wetmatige wijze tot bestaan gekomen en met de denkende geest te doorgronden en komt voort van datgene wat zichzelf altijd gelijk blijft.
- 29B Dit betekent dus dat dit heelal de weergave van iets moet zijn. Nu is het altijd van het grootste belang om bij het juiste, meest voor de hand liggende begin te beginnen. Daarom moeten we vaststellen dat het met een weergave en een model van dat begin is als met woorden: wat zij uitdrukken en wat zij zijn, is aan elkaar verwant.
- 29C Geven zij uitdrukking aan iets duurzaams en stevigs, dan klinken zij stabiel en onwankelbaar en voor zover mogelijk lijken zij onweerlegbaar, dat kan niet anders. Maar als zij uitdrukking geven aan iets dat nagebootst is, een weergave, dan lijken zij naar vorm en betekenis daarop. Zoals ‘zijn’ zich verhoudt tot ‘worden’, zo verhoudt waarheid zich tot geloof.
- Indien wij dus, Sokrates, met al ons gepraat over de goden en het ontstaan van het heelal de juiste verhouding tussen die twee niet helemaal duidelijk maken, verbaast u zich daar dan niet over; we kunnen proberen een uitleg te geven die even aannemelijk is als welke andere visie ook en dat is al mooi genoeg.
- 29D Vergeet niet dat ik als spreker en u als luisteraar mensen zijn, dus als wij over deze dingen een aannemelijk verhaal te horen krijgen, hoeven we niet verder te zoeken.
- Sokrates: Uitstekend, Timaeus, we zullen het aanhoren zoals jij het brengt; zoals we ook met belangstelling al eerder naar jouw woorden hebben geluisterd. Ga nu verder met het verhaal, stap voor stap.
.
29E De schepping van het heelal zijn eigenschappen
Vanaf dit moment is Timaeus aan het woord:
- 29E Laten wij dan beginnen met de reden waarom de Schepper deze wordende wereld heeft geschapen.
- Goed was Hij, en in Zijn goedheid rees tegen niets enige afgunst op. Vrij van afgunst als Hij was, wilde Hij dat alles zoveel mogelijk gelijk zou zijn aan Hemzelf. Wie deze wens, gevloeid uit de mond der wijzen,
- 30A als het belangrijkste beginsel van het ontstaan van het heelal aanneemt, heeft het bij het rechte eind.
- Want god wilde, dat alles goed was en niets van nature slecht zou zijn. Dus bracht Hij alles waarvan
- Hij zag dat het niet in rust was, maar bewegend en ongeordend, tot orde, omdat Hij zag dat dit in alle opzichten beter was.
- 30B Want vanzelfsprekend kan uit het beste niets anders dan het beste voortkomen.
- Toen Hij dat overdacht, besefte de Schepper dat een schepsel zonder geest onmogelijk schoner kan zijn dan een schepsel met geest; en dat een schepsel met geest zonder ziel niet kon bestaan.
- Geleid door die gedachte schiep Hij bij het maken van dit universum de geest en de ziel in het lichaam.
- Zo was het werk dat Hij verrichtte, van nature het schoonste en het beste.
- Dit aannemelijke verhaal moet ons wel duidelijk maken dat dit universum wel degelijk leven is ingeblazen, dank zij de goddelijke voorzienigheid, en dat het is begiftigd met ziel en geest.
- 30C Nu we dit hebben vastgesteld, moeten wij het hebben over de volgende fase. Naar het beeld van welk levend wezen heeft de Schepper dit heelal geschapen? Dat wezen mag niet lijken op iets dat van nature deel is van een geheel. Want iets dat neigt naar onvolmaaktheid, kan nooit echt mooi zijn. Laten wij liever zeggen dat de schepping het meest lijkt op dat wezen waarvan alle andere schepselen, als individu en als soort, een onderdeel zijn.
- 30D Want dat oorspronkelijke wezen omvat in zichzelf alle intelligente levende wezens, net zoals deze kosmos ons en alle andere zichtbare schepselen bevat. Omdat de Schepper deze wereld wilde laten lijken op dat schoonste en meest volmaakte van alle intelligente wezens, schiep Hij een zichtbaar geheel dat alle andere verwante schepselen in zichzelf bevat.
- 31A Hebben wij gelijk als we zeggen dat er één heelal is of is het juister te spreken van oneindig veel heelallen? Er kan er maar een zijn, als tenminste het oorspronkelijke model wordt aangehouden. Want wat alle intelligente levende wezens omvat, kan nooit tweede zijn, dus met iets anders naast zich; in dat geval zou er nog weer een ander wezen moeten zijn dat beide omvat en waarvan elk een deel is. Dan zou dit heelal niet langer kunnen worden beschreven als gevormd naar de gelijkenis van die twee, maar van dat ene dat beide omvat.
- 31B Om dit universum precies gelijk te maken aan dat unieke, oorspronkelijke wezen, heeft de Schepper geen twee of oneindig veel universums geschapen, maar er is en er zal altijd zijn: dit ene heelal, als enige in zijn soort. Nu is het geschapene vanzelfsprekend in een materiële vorm gegoten, zichtbaar en tastbaar. Maar zonder vuur kan nooit iets zichtbaar worden, niets is tastbaar zonder vastheid en niets is vast zonder aarde. Daarom heeft de Schepper in het begin uit vuur en aarde het lichaam van alle vormen gemaakt.
- 31C Nu kunnen twee dingen alleen worden samengevoegd door een derde. Dat derde verbindt beide andere en houdt er het midden tussen. De mooiste verbinding maakt dan natuurlijk van alle drie een en om dat te bereiken is de juiste verhouding natuurlijk nodig. Laten we een voorbeeld nemen: [bladzijde 26]
- 32A steeds wanneer van drie getallen van de derde of de tweede macht het middelste getal zodanig gekozen is dat het zich op dezelfde wijze verhoudt tot het eerste als tot het laatste getal, en dat omgekeerd het laatste getal zich tot het middelste verhoudt als het middelste tot het eerste, dan kan het middelste getal zowel het eerste als het laatste getal worden en beide kunnen zij het middelste worden. Dus:
a : x=x : b; a2 : ab=ab : b2; a3 : a2b=a2b : ab2=ab2 : b3.
- Het onvermijdelijke gevolg hiervan is dat die getallen met elkaar harmoniëren en een hechte eenheid vormen.
- 32B Als nu het lichaam van het heelal de vorm zou hebben gekregen van een plat vlak zonder diepte, dan zou een enkele factor volstaan die zich met de beide andere verbindt. Maar nu er sprake is van een driedimensionaal lichaam, worden de delen nooit door een, maar altijd door twee factoren samengevoegd. Nu heeft God water en lucht geplaatst tussen vuur en aarde, en voor zover dat mogelijk was gaf Hij ze dezelfde verhouding tot elkaar. Zoals vuur staat tot lucht, zo staat lucht tot water en zoals lucht staat tot water, zo staat water tot aarde. Zo voegde Hij de delen samen en construeerde een zichtbaar en tastbaar universum.
- 32C Zo is uit die vier elementen het lichaam van het heelal ontstaan. Door de juiste verhouding werd het tot harmonie gebracht en is zo een toonbeeld van verbondenheid, zodat het, gericht als het is op zichzelf, niet kan worden verbroken dan alleen door zijn Schepper. Alle vier de elementen zijn bij de opbouw van het universum geheel gebruikt. Want uit alle vuur, alle water, alle lucht en alle aarde heeft de Schepper het geconstrueerd en Hij heeft er geen enkel deeltje en geen enkel vermogen buiten gelaten.
- 32D Hij beoogde daarmee allereerst dat het heelal een zo compleet mogelijk wezen zou zijn, afgerond en in alle onderdelen volmaakt,
- 33A en dat het bovendien een zou zijn en dat er niets zou overblijven waaruit nog zo’n wezen zou kunnen ontstaan. Ook wilde Hij dat het gevrijwaard zou worden voor ouderdom en ziekte. Hij overwoog dat uitersten zoals hitte en koude samengestelde lichamen aantasten. Wanneer hitte en koude hen besluipen of onverhoeds bespringen, vernietigen ze deze lichamen door ziekte en ouderdom.
- 33B Die overweging was voor Hem aanleiding tot het scheppen van een allesomvattend geheel, volmaakt in ieder onderdeel en niet onderhevig aan verval en ziekte. En Hij gaf het heelal een vorm die van nature daarbij past. Voor dat wezen zou die vorm juist zijn die in zichzelf alle levende wezens omvat.
- En daarom maakte Hij er een mooie ronde bol van, met alle afstanden van het middelpunt naar de uiteinden gelijk; van alle vormen de meest volmaakte en het meest Hem zelf gelijk, omdat de Schepper het gelijke oneindig veel mooier acht dan het ongelijke.
- 33C Rondom werkte Hij het geheel om vele redenen glad af. Aan ogen had het wezen immers geen behoefte, omdat er buiten niets meer te zien was. Ook hoefde het geen oren te hebben, want er viel niets te horen. Evenmin bestond er een omringende atmosfeer die om ademhaling vroeg. Het had geen organen nodig waardoor het voedsel tot zich kon nemen of om het restant uit te scheiden. Niets kwam bij hem binnen of ging van hem uit; er was niets. Hij voedde zichzelf namelijk met wat hij zelf verteerde.
- 33D En alles wat hij deed of onderging, ontstond organisch in en door hem. Want Hij die dat wezen had geschapen, meende dat het beter onafhankelijk kon zijn dan afhankelijk van andere dingen. Handen waarmee iets te pakken of te verdedigen viel,
- 34A meende de Schepper niet te hoeven aanbrengen en ook geen voeten of andere organen om zich te verplaatsen. Want van de zeven soorten beweging gaf Hij dat schepsel die beweging mee die bij zijn vorm past en speciaal bestemd is voor geest- en denkkracht. En daarom liet Hij het heelal in een cirkel ronddraaien, in een richting en op een plek, in zijn eigen substantie. De zes andere bewegingen nam Hij weg om het wezen voor afwijkingen te [bladzijde 27] behoeden. En omdat er voor een rondgaande beweging geen voeten nodig zijn, gaf Hij het universum geen benen en voeten.
34B De wereldziel en haar functies
- 34B Dit was het volledige plan dat de altijd bestaande God maakte voor de godheid die tot bestaan zou komen. Volgens dit plan maakte Hij deze godheid glad en effen en overal op dezelfde afstand van het midden.
- Hij maakte een heel en volmaakt lichaam, samengesteld uit volmaakte onderdelen. De ziel plaatste Hij in het midden en Hij doordrong het hele lichaam ermee en tegelijkertijd omhulde Hij de ziel aan de buitenkant met een sluier van lichamelijkheid.
- Hij schiep een hemel, cirkelvormig in een rondgaande beweging, enig en eenzaam en verlaten, die door eigen kwaliteit in staat was zijn innerlijke samenhang te behouden, die niets anders nodig had dan vertrouwen en verbondenheid in zichzelf.
- Door dit alles schiep Hij dit universum als een gelukzalige godheid.
- 34C Al bespreken we de ziel nu op de tweede plaats, God schiep de ziel niet jonger dan het lichaam, want Hij zou niet toestaan dat de oudere onder het gezag van de jongere kwam. Wij mensen zijn echter zozeer onderhevig aan het toeval, dat dit zich ook weerspiegelt in de manieren waarop wij over de dingen spreken. Zowel in wijze van ontstaan als in niveau schiep Hij de ziel fijner dan het lichaam, als meester over een volgzame dienaar. Over de bestanddelen van de ziel en de manier waarop Hij deze samenstelde, ga je nu horen.
- 35A Uit het bewustzijn dat ondeelbaar en altijd hetzelfde is, en uit het deel dat het lichaam wordt, maakte Hij een derde bestaansvorm, die het midden houdt tussen bewustzijn en lichaam en van nature deel heeft aan beide werelden. Hij plaatste die midden-wereld tussen wat in zichzelf ondeelbaar is en wat zich in lichamen laat verdelen. Hij nam deze drie en vermengde ze om er een vorm van te maken.
- 35B Hij dwong de weerspannige aard van “het andere” zich te voegen naar het ene. Toen Hij uit bewustzijn van drie één had gemaakt, verdeelde Hij dat weer in zoveel delen als nodig was, waarbij ieder deel bestond uit een mengsel van het ene, het andere en bewustzijn. Hij verdeelde het als volgt:
- Eerst nam Hij een deel van het geheel, vervolgens het dubbele daarvan, en als derde deel nam Hij anderhalf maal het tweede, driemaal het eerste.
- 35C Het vierde deel nam Hij tweemaal zo groot als het tweede, het vijfde driemaal zo groot als het derde, als zesde deel nam Hij het achtvoudige van het eerste en voor het zevende deel nam Hij het zevenentwintig-voudige van het eerste.
- 36A Vervolgens vulde Hij de intervallen tussen de twee- en drievouden op. Hij nam daarvoor weer stukken van het oorspronkelijke mengsel en plaatste die tussen de delen in, zodat er in iedere interval twee gemiddelden ontstonden: het ene gemiddelde overtreft het ene uiterste en wordt overtroffen door het andere met een even groot deel van beide uitersten, en het andere gemiddelde overtreft het ene uiterste met dezelfde hoeveelheid als het door het andere uiterste wordt overtroffen.
- 36B Doordat Hij deze getallen ertussen plaatste, ontstonden er in de oorspronkelijke intervallen nieuwe tussenruimten, waarbij ieder getal zich tot het voorgaande verhield als 3 : 2 of 4 : 3 of 9 : 8. De 4 : 3 – intervallen vulde Hij op met tussenruimten van 9 : 8 en daarbij bleef iedere keer iets over. De uitersten van deze overblijvende ruimten staan tot elkaar als 256 : 243 e). Nadat Hij al die stukken van het mengsel had afgesneden, was er niets meer.
- 36C Vervolgens deelde Hij dit schepsel overlangs in tweeën, legde het midden van beide lijnstukken kruiselings over elkaar, boog de uiteinden tot een cirkel en verbond ze met elkaar, de ene cirkel loodrecht op de andere. En Hij liet ze op dezelfde plaats ronddraaien in een en dezelfde beweging, de ene cirkel aan de buitenkant en de andere aan de binnenkant. De buitenste cirkelbeweging noemde Hij die van het Ene en de [bladzijde 28] binnenste die van het Andere.
- 36D De cirkelbeweging van het Ene liet Hij horizontaal naar rechts lopen en die van het Andere diagonaal naar links. De belangrijkste kracht gaf Hij aan de kringloop van het Ene dat zichzelf gelijk blijft. Die liet Hij onverdeeld, maar de binnenste kringloop sneed Hij op zes plaatsen tot zeven ongelijke cirkels volgens de twee- en drievoudige intervallen, d.w.z. de reeks 2, 3, 4, 8, 9, 27.
- Van elk van beide soorten van intervallen zijn er dus drie, d.w.z. de tweevoudige interval van 2, 4, 8 en de drievoudige van 3, 9, 27. Hij liet de cirkels in tegengestelde richting draaien, drie met gelijke snelheid, d.w.z. de drie Zon, Venus en Mercurius. De vier andere, Maan, Mars, Jupiter en Saturnus, liet Hij met snelheden draaien die verschillen van elkaar en van de drie eerste snelheden en in onderlinge juiste verhoudingen.
- 36E Toen de constructie van de kosmische ziel overeenkomstig de bedoelingen van de Schepper was voltooid, bouwde Hij daarbinnen de hele wereld van de lichamen, met als centrum van die wereld het centrum van de ziel, totdat het paste. Vanuit dat centrum wentelt alles wat er is, tot in de uithoeken van dit universum, en dit universum ook rondom draaiend omvattend; draaiend in en ook om zichzelf begon voor de ziel aldus een goddelijk leven vol geestkracht, dat zou reiken tot in eeuwigheid.
- Nu is het lichaam van het universum zichtbaar, maar de ziel is onzichtbaar en al maakt ze dan ook deel uit van het stelsel van verhoudingen,
- 37A tegelijkertijd is zij te midden van alle kenbare eeuwig levende wezens voortgebracht door de Allerhoogste en is zelf de hoogste. Ontstaan uit de drie werelden van het Ene, het Andere en het bewustzijn, is de ziel een mengvorm van deze drie delen, die zich volgens plan tot elkaar verhouden en samengaan en in die samenstelling draait ze in zichzelf rond; bij elke aanraking met het verdeelde en het ondeelbare wordt zij ook zelf geraakt en weet dan woorden aan te reiken voor
- 37B datgene waar het Ene mee overeenstemt en het Andere juist van verschilt, zoals ze ook woorden heeft voor het waarom, waaruit en hoe van de dingen die tot bestaan komen, en voor de verhouding tot andere vormen van bestaan in het altijd zichzelf zijnde. Een woord dat als weerklank van het altijd zichzelf zijnde oprijst in waarheid, geldt altijd en overal, en onafhankelijk van klank of stem onderhoudt het zichzelf in de wereld van het bewegende en zo brengt het in de wereld van de gewaarwordingen een beweging op gang die door de cirkelgang van het Andere in een rechte lijn onder
- 37C de aandacht van de ziel wordt gebracht, en prompt ontstaan dan meningen en opvattingen van ongemeen grote kracht en waarde.
- Komt er orde in de wereld van de woorden die klinken vanuit de cirkelgang van het Ene en vallen de woorden daar op hun plaats, dan ontstaan vanzelf zin en betekenis. Maar laat niemand beweren dat de substanties van deze twee categorieën van het bestaan op een andere plaats zetelen dan in de ziel, want dat is ver bezijden de waarheid.
37C De tijd en de planeten
- 37C Toen de Verwekker dit bewegende Heelal tot leven had zien komen als een sieraad van het onzichtbaar goddelijke, verheugde Hij zich zeer en vol vreugde besloot Hij
- 37D Zijn schepping nog nauwkeuriger met het model overeen te laten stemmen.
- En aangezien het model over eeuwig leven beschikte, stelde Hij alles in het werk om ook Zijn schepping daarmee uit te rusten. Nu is weliswaar in wezen het leven oneindig, maar toch lag het niet in de macht van de Schepper om deze kwaliteit zonder meer op Zijn schepping over te dragen.
- Toen dacht Hij een bewegende weergave van oneindigheid uit en schiep de orde van het universum zodanig dat de in eigen eenheid verblijvende oneindigheid zich toonde als een eeuwige, volgens reeksen voortgaande beweging en die duidde Hij aan met het begrip Tijd
- 37E Want voordien kende het universum geen dagen, nachten, maanden en jaren; het systeem werd bedacht met de opbouw van het [bladzijde 29] universum zelf.
- 38A Van nu af aan werd alles deelbaar in tijd, in wat was en zijn zal, dat soort indelingen die wij overigens zonder het te merken ten onrechte ook gebruiken bij aanduidingen van het oneindig eeuwige.
- We spreken immers over wat was, is en zijn zal, terwijl in wezen alleen sprake kan zijn van wat ‘is’; ‘was’ en ‘zal zijn’ zijn termen die horen bij wat zich afspeelt in tijd. Want verleden en toekomst zijn bewegingen en wat zelf bewegingloos is, hoort niet bij tijd waarin bijvoorbeeld sprake is van ouder en jonger; het kan trouwens ook nooit geworden zijn, of nu worden, of binnenkort zijn.
- 38B Het zal nimmer een afhankelijke relatie aangaan met de wereld van de verschijningsvormen, die niets meer is dan in tijd uitgedrukte eeuwigheid; en deze vormen beschikken over een bestaan met een cyclisch verloop volgens vaste reeksen. We bezigen trouwens ook de volgende uitdrukkingen: ‘wat geworden is, is geworden’, ‘wat wordt, wordt‘, ‘wat komt, komt‘ of ‘wat niet is, is niet‘, maar eigenlijk klopt dat niet. Maar misschien is dit niet het goede moment om op dat onderwerp dieper in te gaan.
- Tijd werd tegelijk met het heelal geschapen, opdat die twee na een gezamenlijk ontstaan ook samen weer zouden oplossen, mocht dat ooit gebeuren, en dit overeenkomstig het model van de Eeuwige Natuur,
- 38C zodat een zo getrouw mogelijke afbeelding zou ontstaan. Want wat voor het bestaan van het model in de eeuwigheid geldt, moet nu gelden voor het bestaan van de afbeelding in de eindigheid. Binnen eindigheid zal tijd steeds bestaan als verleden, heden en toekomst. Vanuit dit inzicht van de Schepper over tijd ontstonden nu Zon, Maan en nog vijf zogenaamde dwaalsterren of planeten voor het ontwerpen en in standhouden van een tijdrekening.
- 38D Toen de Schepper overal lichamen voor had gemaakt, liet Hij deze meedraaien in de baan van het Andere, in zeven, weer onderscheiden kringlopen voor de zeven hemellichamen: de maan in de eerste rond de aarde, de zon in de tweede, boven de aarde de morgenster en de heilige ster die Hermes wordt genoemd, Venus en Mercurius in banen even snel als die van de zon, maar draaiend tegen de zon in, zodat die drie elkaar regelmatig inhalen en door elkaar worden ingehaald. Hoe de plaatsing van de andere hemellichamen precies in zijn werk ging –
- 38E als iemand zo’n ondergeschikte kwestie precies zou willen uitzoeken, zou dat heel wat meer moeite kosten dan wij voor ons onderwerp nodig hebben. Eventueel kan dat later nog eens de aandacht krijgen die het verdient.
- Toen nu alle noodzakelijke onderdelen voor de schepping van tijd op de hun toebedeelde plaats terecht waren gekomen en hun lichamen door een binding van
- 39A bezielde betrekkingen tot levend bestaan waren gebracht en ze hun speciale opdrachten kenden, gingen ze hun ronden draaien via de baan van het Andere, die loodrecht op de baan van het Ene staat en daardoor ook wordt beheerst. Binnen de baan van het Andere draaien sommige grote, andere kleinere cirkels, sneller naarmate de cirkels kleiner en langzamer naarmate ze wijder zijn, maar door het draaien van de baan van het Ene leek het omgekeerde waar, nl. dat de snelst draaiende door de langzaamste werden ingehaald. Want doordat de hemellichamen gelijktijdig in tegengestelde richting bewogen,
- 39B trok de baan van het ene – de snelste van alle bewegingen – de draaibewegingen van alle andere hemellichamen in spiralen, en dat had weer tot gevolg dat het hemellichaam dat het langzaamst van de baan van het Ene afdraaide, er het dichtst bij leek. Voor die onderlinge betrekkingen in snelheid moet natuurlijk een duidelijke maatstaf gelden, waardoor ze langzaam of snel hun acht omlopen draaien en daarom maakte de Schepper in de omloop die vanaf de aarde gezien de tweede is, een licht dat we nu Zon noemen, en die zo ver mogelijk moest schijnen, de hele hemel door. [bladzijde 30]
- Alle levende wezens die ermee in contact kwamen, zouden hierdoor onderworpen zijn aan de wet van het getal, naar het voorbeeld van de banen van het Ene en het Andere.
- 39C En dat is ook de reden van het ontstaan van dag en nacht die samen een tijdcirkel vormen van die speciale, meest heldere lichtbaan. Een maand ontstaat, als de maan, na een gang de eigen baan rond, de zon inhaalt, en een jaar, als de zon zijn eigen ronde een keer heeft afgelegd. Op een enkele uitzondering na zijn er geen mensen die de kringlopen van de andere hemellichamen kennen;
- 39D ze hebben er geen naam voor en maken geen berekening van hun onderlinge verhoudingen; daarom weten zij niet dat de omwentelingen van die ontelbare en eindeloos geschakeerde hemellichamen ook een tijdseenheid aangeven. Toch is het niet zo moeilijk om in te zien dat een afgeronde tijdseenheid overeenkomt met een volle tijdsperiode. In zo’n periode passeren alle acht kringlopen ieder met hun eigen snelheid het hoogste punt ten opzichte van de autonome kringloop van het Ene.
- 39E Om dezelfde reden zijn er vele sterren geschapen die hun baan heen en weer door het universum afleggen, opdat dit universum zoveel mogelijk gelijk is aan het volmaakte en intelligente levensprincipe, zoals zich dit in de natuur afspiegelt. In vrijwel alle opzichten was dit universum voor het begin van de tijd gevormd naar dat model. Het bevatte alleen nog niet alle daarin geschapen levende wezens, dus kwam het er in zoverre niet mee overeen.
- [39e] Het sluitstuk werd nu de schepping van de levende organismen naar het oorspronkelijke model, naar de vorm waarin Zijn geest deze organismen in hun levende gedaante waarnam, verschillend in soort en getal.
- Zo dacht Hij ze ook het universum toe.
40A De vier soorten van levenden
- 40A Er zijn vier soorten wezens:
- Het hemelse geslacht der goden
- Het gevleugelde geslacht dat de hemel doorklieft (de vogels)
- De klasse die in het water leeft (de vissen)
- De klasse die op de aarde leeft en kan lopen. (mensen en dieren)
- De goddelijke soort hemellichamen schiep Hij voornamelijk uit vuur, opdat ze zouden stralen en schoon zijn om te zien en Hij maakte deze soort net zo rond als het heelal. Hij plaatste de goddelijke hemellichamen in de wereld van de hoogste intelligentie, die zij daarom altijd volgen, en Hij verdeelde deze hemellichamen over de hele hemel, die daardoor getooid werd met een sierlijk kleed.
- 40B Hij gaf ieder hemellichaam twee bewegingen:
- De ene beweging is onveranderlijk, op dezelfde plaats, met het gevolg dat het hemellichaam, verblijvend bij zichzelf, dezelfde dingen altijd hetzelfde overweegt.
- De andere beweging gaat naar buiten onder de macht van de kringloop van het in zichzelf gelijke Ene.
- Maar in vergelijking met de andere vijf kringlopen zijn ze onbeweeglijk en stil; daarom juist hebben zij zo’n grote nauwkeurigheid.
- Aldus zijn de vaste sterren ontstaan, levende, goddelijke en eeuwige wezens, steeds draaiend op dezelfde plaats en om hun eigen as; en de dwaalsterren en de andere sterren met een afwijkende koers zijn ontstaan op de manier zoals zojuist beschreven. De aarde maakte Hij tot onze voedster die draait om een door het heelal gespannen as; zij behoedt en schept dag en nacht, en is in de godenhemel de eerste en de oudste.
- Maar de kringlopen van de sterren, hun kruisingen en hun terugkeer naar en vertrek van het uitgangspunt, welke goddelijke hemellichamen elkaar bij de vereniging ontmoeten, hoeveel er tegenover elkaar komen te staan, hoeveel er achter elkaar langs gaan,
- 40D op welke tijden ze dan voor ons verborgen zijn of te voorschijn komen met onheilspellende voortekens over de toekomst – althans voor mensen die niet kunnen rekenen dat alles bespreken is zinloos zonder een aanschouwelijke voorstelling. We laten het dus hierbij en sluiten onze beschouwing over het zichtbare en geschapen goddelijke af. [bladzijde 31]
.
40E De mythologische goden
- 40E Het voert ons te ver over de andere goddelijke krachten te spreken en hun oorsprong te willen kennen. Wij moeten maar vertrouwen op degenen die ons daar al eerder over verteld hebben en die,
- 40E naar zij zeggen, van de goden afstammen. Zij zullen beslist hun eigen voorvaderen wel kennen. Je kunt toch godenkinderen niet wantrouwen, ook al geven zij geen nauwkeurige en onomstotelijke bewijzen voor de juistheid van hun verhalen. Maar omdat zij zeggen te spreken als ingewijden, moesten wij hen maar geloven. Laten wij ons in dit verslag dus houden aan wat zij hebben gezegd over het ontstaan van die goddelijke krachten.
- 41A Uit Ge en Oeranos werden de kinderen Okeanos en Tethus geboren; van hen stammen Phorkys, Kronos, Rhea en de andere kinderen af. Van Kronos en Rhea weer Zeus, Hera en allen die wij als hun broers en zusters kennen; ook zij hadden weer nakomelingen.
.
41a De schepping van de andere levenden
- Toen nu alle goden tot bestaan waren gekomen, de goden die duidelijk zichtbaar hun baan draaien en de andere die soms wel, soms niet zichtbaar zijn, sprak Hij die hen allen liet ontstaan, hun als volgt toe: ‘Godenkinderen, gij die het voortbrengsel zijt van Mij, de Schepper en vader, wie door Mij is ontstaan kan alleen door Mijn wil worden opgelost. Alles wat is samengevoegd,
- 41B kan worden ontbonden, maar alleen een slecht wezen zou willen ontbinden wat prachtig is en in harmonie. Omdat je zelf ook tot de schepping behoort, ben je niet helemaal onsterfelijk en eeuwig, maar je zult niet worden opgelost of de dood smaken, omdat je met mijn wil een nog groter en machtiger verbond hebt dan met die andere wezens met wie ge door uw geboorte zijt verbonden. Luister nu goed naar mijn aanwijzingen. Drie sterfelijke geslachten zullen nog geschapen worden en zolang deze er niet zijn, blijft het universum onvolmaakt.
- 41C Het bevat dan nog niet alle soorten levende wezens; maar uiteindelijk moet dat wel, wil het echt volmaakt zijn. Als die wezens echter door Mijn wil ontstaan en deel krijgen aan het leven, zouden zij aan de goden gelijk zijn. Maar om zo te scheppen dat zij sterfelijk zijn en dat dit universum werkelijk universeel is, moet gij, ieder naar uw natuur, beginnen met het scheppen van levende wezens, in navolging van de kracht die Ik gebruikte om uw geslacht te vormen. Dat deel van hen dat de naam onsterfelijk verdient en goddelijk wordt genoemd, en dat de overhand heeft in allen die het rechtvaardige en u, goden, willen blijven volgen, zal Ik zelf zaaien;
- 41D daarna zal Ik het verder aan u overlaten. Gij verweeft dan het onsterfelijke met het sterfelijke en maakt ze zo verder af tot levende wezens, geeft ze voedsel om te groeien en neemt ze weer op wanneer zij vergaan.’
.
41E De schepping van de zielen: hun opeenvolgende geboorten
- Zo sprak Hij en in het mengvat waarin Hij eerst de ziel van het heelal had gemengd, goot Hij het restant van de elementen en Hij mengde dit op ongeveer dezelfde manier, alleen niet meer zo zuiver, maar voor de helft en een kwart zuiver.
- 41E Toen Hij alles bij elkaar had gedaan, verdeelde Hij het mengsel in zoveel zielen als er sterren zijn en iedere ster kreeg een ziel mee. Zo gaf Hij de zielen als het ware een voertuig en zo kon Hij hun laten zien hoe het heelal in elkaar zat en welke wetten er voor hen zouden gelden. De eerste geboorte was voor allen op dezelfde manier geregeld, zodat niemand door Zijn toedoen werd achtergesteld; de gezaaide zielen moesten ieder in het tijdsbestek dat daarvoor stond, uitgroeien tot dat in de schepping wat de meeste eerbied heeft voor de Schepper.
- 42A Van de menselijke natuur, die tweevoudig is, moest die soort de sterkste zijn die voortaan man genoemd zou worden en wanneer de zielen naar hun bestemming in lichamen geplant zouden zijn en een stroom hun lichaam inkwam en een andere het weer verliet, moest er om te beginnen een op krachtige indrukken gebaseerd vermogen [bladzijde 32] tot waarnemen zijn; in de tweede plaats moesten zij liefde kennen waarbij plezier en pijn door elkaar lopen;
- 42B verder angst en verlangen en wat daar het gevolg van is en alles wat er van nature het tegendeel van is. Als zij dat kunnen beheersen, leiden zij een rechtvaardig leven. Wie de hem toegemeten tijd goed heeft doorgebracht, gaat weer terug naar zijn geboortester, waar hij te midden van zijn gelijken zal bestaan in gelukzaligheid. Maar wie tekort geschoten is,
- 42C zal bij zijn tweede geboorte de staat van een vrouw krijgen en als hij zich in die belichaming steeds weer slecht gedraagt omdat hij het kwaad nog niet de rug toekeert, zal hij steeds verder afzakken naar de dierlijke staat die het meest met zijn manier van leven overeenkomt.
- En in al die wisselende gedaanten zal hij niet eerder van zijn lasten worden bevrijd, voor hij meegaat in de rondgang van het in zichzelf gelijke Ene, dat ook in hem is. Door de rede vaardig te maken over de rustverstorende massa die er later bij gemengd is uit vuur, water, lucht en aarde, keert hij weer terug naar de vorm van zijn aanvankelijke, edele staat. Toen de Schepper al deze wetten aan de godenkinderen had verklaard om geen schuld te hebben aan het toekomstige kwaad van ieder van hen, zaaide Hij een deel van het zaad in de aarde, een ander deel in de maan en weer andere delen in de overige organen van tijd. Na het zaaien liet Hij het aan de jonge goden over om sterfelijke lichamen te vormen en wat er verder nog aan een menselijke ziel toegevoegd moest worden.
- 42E En als zij dat werk volledig hadden afgerond, moesten zij de heerschappij over hen voeren en het sterfelijke schepsel zo goed en getrouw mogelijk sturen, opdat het niet zelf de oorzaak zou worden van zijn eigen kwaad.
.43a Schepping van de lichamen : vereniging met de zielen
- Nadat Hij al deze opdrachten gegeven had, rustte Hij daar waar Hij gewoonlijk verblijft. En Zijn kinderen volgden de aanwijzingen die zij van hun Vader gekregen hadden. Zij namen het onsterfelijke beginsel van het sterfelijke leven en naar het
- 43A voorbeeld van hun Schepper leenden zij vuur, aarde, water en lucht van het universum die zouden weer worden teruggegeven – en voegden die met dat beginsel samen, weliswaar niet even onlosmakelijk verbonden als zij zelf waren, maar zij bevestigden ze aan elkaar met onzichtbaar kleine, stevige pinnen.
- Ieder lichaam maakten zij tot een uit al deze delen bestaande eenheid en ze koppelden de onsterfelijke ziel aan dat lichaam met zijn in- en uitgaande levensstromen. Voor zover deze zielen afhankelijk zijn van de komende en gaande levensstroom, hebben ze geen macht, maar ze zijn toch niet machteloos.
- 43B Ze worden gestuurd door krachtige impulsen die ze zelf voortstuwen, zodat al het levende in beweging komt, chaotisch zomaar met de bewegingen mee, onbeheerst door alle zes bewegingen daarin. Vooruit en achteruit, zwalpend naar links en naar rechts en naar boven en beneden dwaalden de schepselen in het wilde weg in alle zes de richtingen. De in- en uitgaande voedselstroom was krachtig,
- 43C maar nog grotere beroering verwekten de indrukken van buitenaf, als een lichaam toevallig in aanraking kwam met vuur van elders, of met een harde brok aarde, of met overstromend water, of wanneer het lichaam overvallen werd door stormvlagen waarbij de ontketende bewegingen door het lichaam heen de ziel troffen. Daarom werden al die bewegingen sensaties genoemd en zo heten ze nu nog.
- 43D Die bewegingen konden ineens enorme beroering teweegbrengen door in de bedding van het leven mee te stromen en daardoor in ernstige botsing te komen met de gang van de ziel. Zij blokkeerden de kringloop van het Ene volledig en maakten leiding en voortgang onmogelijk. Aan de andere kant verstoorden ze ook de kringloop van het Andere, zodat de intervallen van de twee- en drievouden met ieder hun drie tussenruimten en de verbindende gemiddelden met verhoudingen van 3 :2, 4 : 3 en 9 : 8 [bladzijde 33]
- 43E helemaal verdraaid werden – ze konden immers helemaal niet verbroken worden, alleen de Maker kan verbreken – en ze beschadigden en verminkten de kringlopen ten zeerste. Het gevolg was dat hun bewegingen nauwelijks meer met elkaar samenhingen, ze bewogen maar wat, nu eens tegen elkaar in, dan weer zijwaarts of ondersteboven. Stel dat iemand met zijn hoofd op de grond staat en zijn voeten naar boven steekt, ergens tegenaan, dan zal het voor hem zelf en voor degenen die hem zien, lijken alsof de rechterzijde links is en omgekeerd.
- 44A Al dit soort dingen ondergaan nu de omwentelingen van de ziel in hevige mate. Wanneer die mensen iets van buiten ontmoeten dat tot de orde van het Ene of het Andere behoort, dan noemen zij, in strijd met de waarheid, het Ene het Andere en worden zij onbetrouwbaar en onverstandig, dan ontbreekt verder ieder leidend principe.
- Als bij deze omwentelingen sensaties van buitenaf komen die de beweging versterken en het hele omhulsel van de ziel met zich meetrekken, dan lijkt het alsof de machteloze omwentelingen macht krijgen.
- 44B Een ziel in een sterfelijk lichaam heeft onder invloed van al dit soort sensaties in het begin altijd de neiging onverstandig te reageren. Maar wanneer de fysieke groei wat afneemt en de omwentelingen langzamer gaan, hun eigen weg terugvinden en in de loop van de tijd stabieler worden, en de omlopen hun natuurlijke baan weer volgen, dan pas worden ze weer recht. Dan wordt de naam van het Ene en het Andere op de juiste wijze genoemd en de mens in kwestie wordt weer tot rede gebracht. Als er dan ook nog sprake is van de juiste opvoeding, wordt de mens helemaal gezond en hij wordt door geen kwaal bezocht. Maar als hij zich verwaarloosd heeft en zijn leven in luiheid heeft gesleten, keert hij onvervuld en onwetend weer naar de onderwereld terug. Maar die dingen komen later wel aan de orde; we moeten nu nauwkeuriger ingaan op wat voor ons ligt. Wat de onderwerpen betreft die eraan voorafgaan: voor de vraag hoe de lichamen deel voor deel zijn ontstaan en door welke oorzaken en plannen van de goden de zielen zijn geschapen,
- 44D houden we ons aan het meest geloofwaardige verhaal, en dat moeten we ook als leidraad nemen bij ons verdere onderzoek.
.
44D Het menselijk lichaam en zijn finaliteit
- Twee goddelijke cirkelgangen zijn er en in navolging van het plan van het universum zijn deze ondergebracht in een eveneens bolvormig lichaam, dat wij met het woord hoofd aanduiden, het goddelijkste deel van ons dat heerst over al het andere. Het hoofd kreeg van de goden de beschikking over het gehele lichaam dat ze bijeen hadden gebracht, als hulp, en dit op grond van de overweging dat het hoofd geschikt zou moeten zijn voor elke beweging die zich voor kon doen.
- 44E En opdat het niet in het wilde weg zou rondtollen door berg en dal, zonder enig idee van klimmen of dalen van plek naar plek, gaven ze het hoofd het lichaam als vervoermiddel en instrument.
- 45A Daarom kreeg het lichaam ook lengte, en door toedoen van de godheid kreeg het bovendien vier ledematen als werktuigen mee, zodat het zich al grijpend en steunend in ieder terrein zou kunnen verplaatsen: een huis, met er bovenop het goddelijkste en heiligste dat we ter beschikking hebben. Daarom en op die manier groeiden er armen en benen aan de mens. Van voren vonden de goden ons achtenswaardiger en meer geschikt voor het leiding geven dan van achteren en derhalve lieten ze ons doorgaans vooruit lopen.
- 45B De voorkant van het menselijk lichaam moest er dus wat anders uitzien.
.
45B De voorkant van het gezicht
- 45B Eerst voorzagen ze het hoofd aan de voorkant van een gezicht met organen waarin de alziendheid van de ziel wordt uitgedrukt, en ze beslisten dat wat zich op natuurlijke wijze bevindt aan de voorkant van het gezicht, deel zou uitmaken van de leiding. Nu werden als eerste organen de lichtdragende ogen gemaakt, want van het vuur dat zacht daglicht geeft, wilden de goden een fysieke vorm maken, vergelijkbaar met dat daglicht. Daarom [bladzijde 34] lieten zij het vuur in ons, dat hieraan verwant is, regelmatig en geconcentreerd door de ogen vloeien,
- 45C vooral in het midden ervan, zodat het bestand zou zijn tegen alles wat grover was en het alleen helderheid zou doorlaten. Wanneer er dus volop daglicht is om de lichtstroom van de ogen heen, vloeit het gelijkelijk in elkaar over, het gaat hierin op, en telkens wanneer het vuur van binnenuit in aanraking komt met het licht dat de dingen buiten omgeeft, ontstaat waar de ogen zich richten een geheel gelijk lichaam.
- 45D Het zien van deze gelijkenis maakt het oog gevoelig voor al het gelijke en wanneer het oog nu in contact komt met iets anders, of – omgekeerd – iets anders met het oog, geeft het oog de waarneming door aan het hele lichaam tot aan de ziel, en brengt daar een ervaring teweeg die wij aanduiden met het begrip “zien“. Verdwijnt in de nacht het vuur, dan wordt het van zichzelf afgesneden. Want door zich in iets anders te begeven, wordt het ook zelf anders en dooft het uit, aangezien er geen verbinding meer is met de lucht in de omgeving die nu geen vuur meer bevat. Dus dan trekt de straal van het zien zich terug en wordt er slaap verwekt. Want ter bescherming van het oog hebben de goden iets uitgevonden, oogleden, die, wanneer ze dichtgaan, de kracht van het vuur afschermen, en die kracht op haar beurt zuivert de bewegingen aan de binnenzijde of neutraliseert ze. Door die neutralisatie wordt rust bereikt en bij volkomen rust treedt zelfs de toestand van vrijwel droomloze slaap in; wanneer er echter toch nog min of
- 46A meer heftige bewegingen doorgaan, veroorzaken die aan de binnenkant beelden die naar hun aard en de plaats waar ze blijven hangen, overeenkomen met wat men zich bij het ontwaken herinnert als iets van buitenaf veroorzaakt.
- Ook beelden in spiegels en in allerlei andere glanzende en gladde oppervlakken zijn nu beter te begrijpen. Want het kan niet anders of die weerspiegelingen komen voort uit vereniging van vuur van binnen met vuur van buiten, telkens wanneer het ene ergens op het gladde vlak het andere ontmoet en dat wordt teruggekaatst.
- 46B Het vuur van het voorwerp dat gezien wordt en het vuur van de ogen stromen dan samen op het glanzende en gladde vlak. Maar rechts wordt links weerspiegeld, omdat tegenovergestelde delen van het aanschouwde tegenover elkaar staan, in tegenstelling tot wat normaal het geval is.
- 46C Andersom is rechts rechts en links links, wanneer het zich verbindende licht uit een andere richting valt dan het licht waarmee het verbonden wordt, en dit gebeurt bij een holle spiegel waarbij het spiegelende oppervlak het rechterdeel van wat gezien wordt links weerkaatst en andersom (zie fig. 2).
- En wanneer deze spiegel in de lengte naar voren wordt gedraaid ten opzichte van het voorwerp dat gezien wordt, dan lijkt het op zijn kop te staan, want het onderste deel wordt boven weerkaatst en het bovenste deel beneden (zie fig. 2, waarbij a boven is en a1 onder, en b onder is en b1 boven).
- 46D Dit alles behoort tot de afgeleide oorzaken, die de Schepper gebruikt als hulpmiddel bij de uiteindelijke vormgeving van het volmaakte.
- Maar de meeste mensen zien ze niet als afgeleide, maar als hoofdoorzaken van alle dingen; als processen die afkoeling, verhitting, stolling, smelten en dergelijke bewerkstelligen. Afgeleiden hebben geen autonoom bewustzijn. Alleen aan de ziel komt dat op natuurlijke wijze toe en dan is het nog niet zichtbaar,
- 46E terwijl vuur, water, aarde en lucht allemaal zintuiglijk waarneembaar zijn gemaakt. Wie zich aangetrokken voelt tot denken en kennis, moet dus eerst de oorzaken zoeken van dat autonome bewustzijn en pas in de tweede plaats alles wat door afgeleide oorzaken, gevolgen dus, in beweging wordt gezet en op zijn beurt onvermijdelijk weer gevolgen teweegbrengt. Op dezelfde manier moeten ook wij [bladzijde 35] te werk gaan. Oorzaak en gevolg moeten wij naar voren brengen en met behulp van bewustzijn moeten wij goed uit elkaar houden welke oorzaken het goede of het schone bewerkstelligen en hoe gevolgen, met weinig bewustzijn, steeds weer leiden tot toevalligheden.
- Genoeg gezegd over de secundaire oorzaken die de ogen dus het vermogen hebben gegeven dat zij nu bezitten.
- [47a] Laten wij nu spreken over het belangrijkste nut dat zij voor ons hebben en waarvoor de Schepper ze ons ook heeft gegeven. Het zien is volgens mij de grootste weldaad die ons werd bewezen, want geen woord van wat er nu gezegd is over het heelal zou ooit gesproken kunnen worden als wij nooit sterren, zon of hemel hadden gezien.
- Maar nu heeft waarneming van dag en nacht, van de maanden en de cyclus van het jaar ons een beeld gegeven van getal, en dus van tijd, en zo is de mogelijkheid ontstaan tot onderzoek van het heelal.
- 47B Hieraan danken wij het ontstaan van filosofie; een groter goed wordt het menselijk geslacht als geschenk van de goden nooit deelachtig. Dat noem ik de grote zegen van het zien. Zullen wij dan de andere zegeningen die van minder belang zijn, nog noemen? Als iemand die geen wijsheid zoekt beroofd wordt van zijn ogen, heeft hij geen reden tot klagen. De reden waarom ogen een zegen zijn. Dat moeten we wel weten. Het is de volgende: de Schepper schiep het gezicht schiep en schonk het ons, opdat wij het verloop van het universele bewustzijn dat in de hemel te vinden is, zouden doorgronden en dit inzicht zouden gebruiken ten bate van ons eigen bewustzijn.
- 47C Want het verloop van beide is gelijk; alleen is het in de hemel onverstoorbaar en bij ons onderhevig aan afwijkingen. En wanneer wij dat eenmaal geleerd hebben en beschikken over de natuurlijke en juiste werking van de rede, kunnen wij de vaste koers van de Schepper gaan volgen en de zwervende omwentelingen in onszelf matigen. Voor de stem en het gehoor geldt hetzelfde; die werden ons om dezelfde reden door de [bladzijde 36] goden geschonken. De spraak is daar speciaal voor bedoeld en draagt er ook voor een zeer groot deel toe bij;
- 47D tevens is de zang een ave die het gehoor harmonie laat ontdekken. Er is een zekere verwantschap tussen harmonie en de kringloop van onze eigen ziel, en de Muzen schonken ons harmonie om er verstandig gebruik van te maken en niet alleen voor genot, waarvoor men tegenwoordig harmonie wel bestemt.
- 47E De Muzen schonken ons hun kunsten als steun om de ziel die in disharmonie is gebracht, weer tot zichzelf te brengen. En ook het principe van maat en ritme gaven ze voor dat doel, omdat de meesten van ons onmatig zijn en er in ons gedrag gebrek is aan evenwicht.