laatste wijziging: 15-04-2023
Timaeus – Ziel en lichaam
Ten slotte laat Plato in een derde deel ( van 69 a tot het einde van de dialoog) zien hoe de twee oorzaken met elkaar in verband worden gebracht (“noodzakelijke oorzaak” ook wel “dwalende oorzaak” genoemd) onder het gezag van de “intelligente oorzaak”. Zo begint de natuurlijke geschiedenis van de mens in wie het onsterfelijke beginsel van de ziel is verbonden met een sterfelijk lichaam; het ontwikkelt zich met een verhandeling over anatomie , fysiologie , pathologie , hygiëne en therapie .
- 69B Samenvatting van het voorafgaande
- 69C De mens en zijn sterfelijke ziel
- 72E Het menselijk lichaam: anatomie
.
69B Samenvatting van het voorafgaande
- Nu we dan, zoals timmerlieden hun houtsoorten, de soorten oorzaken hebben onderzocht aan de hand waarvan we de rest van ons betoog in elkaar moeten passen, gaan we even terug naar ons uitgangspunt, en dan snel nog verder terug naar de stelling die de basis vormde voor dit betoog, om ten slotte kop en staart te construeren aan het hele verhaal, waardoor het aansluit bij het voorgaande. Zoals in het begin al gezegd is, waren al deze dingen aanvankelijk in chaos gedompeld, toen de Schepper ieder ding afzonderlijk en alle dingen tezamen in de juiste maat en verhouding plaatste, althans voor zover dat mogelijk was. Want oorspronkelijk was er alleen bij toeval sprake van maat en van juiste verhoudingen, en bovendien viel er in het begin niets te onderscheiden en er konden geen namen gegeven worden zoals wij die tegenwoordig gebruiken: vuur, water en wat dies meer zij. Eerst ordende de Schepper die elementen en vervolgens schiep Hij daaruit dit ganse heelal, dat wil [BLADZIJDE 51] zeggen als een enkel levend organisme dat alle levende wezens omvat, de sterfelijke en de onsterfelijke. Zelf schiep Hij de goden en hun wereld, maar het ontstaan van de wereld van het sterfelijke liet Hij over aan de goden die Hij eerst had voortgebracht.
69C De mens en zijn sterfelijke ziel
- 69C En zij – die goden – volgden zijn voorbeeld en namen als beginpunt de onsterfelijkheid van de ziel. Vervolgens bouwden zij er een sterfelijk lichaam omheen dat in zijn geheel als voertuig aan de ziel werd gegeven. Bovendien brachten zij in die belichaming een tweede aspect van de ziel onder, namelijk het sterfelijke, de bron van een onvermijdelijk en vreselijk lijden.
- 69D Dit ontstaat allereerst door het najagen van genot, dat het meeste kwaad veroorzaakt; dan door de ondervinding van pijn, die goede eigenschappen doet kwijnen; verder door roekeloosheid en vrees – beide dwaze raadgevers -, ook door drift en toorn, die moeilijk te bedaren zijn, en ten slotte door valse hoop, waardoor men zich gemakkelijk laat misleiden. Al deze eigenschappen vermengden zij met een redeloze sensatiezucht
69C De mens en zijn sterfelijke ziel
- 69C En zij – die goden – volgden zijn voorbeeld en namen als beginpunt de onsterfelijkheid van de ziel. Vervolgens bouwden zij er een sterfelijk lichaam omheen dat in zijn geheel als voertuig aan de ziel werd gegeven. Bovendien brachten zij in die belichaming een tweede aspect van de ziel onder, namelijk het sterfelijke, de bron van een onvermijdelijk en vreselijk lijden.
- 69D Dit ontstaat allereerst door het najagen van genot, dat het meeste kwaad veroorzaakt; dan door de ondervinding van pijn, die goede eigenschappen doet kwijnen; verder door roekeloosheid en vrees – beide dwaze raadgevers -, ook door drift en toorn, die moeilijk te bedaren zijn, en ten slotte door valse hoop, waardoor men zich gemakkelijk laat misleiden. Al deze eigenschappen vermengden zij met een redeloze sensatiezucht en tomeloze lust om alles te bezitten. Zo kregen zij de sterfelijke zielensoort als onvermijdelijk eindresultaat, maar zij schrokken ervoor terug om het goddelijke te bezoedelen met het sterfelijke, als dat niet absoluut nodig zou zijn.
- 69E Daarom lieten zij dat sterfelijke deel elders in het lichaam huizen, gescheiden van het goddelijke deel, en zij verbonden hoofd en borst slechts door een smalle en begrensde doorgang. Door de hals ertussen te plaatsen, brachten zij dus een scheiding aan, en het sterfelijke deel van de ziel plantten zij in de borst of de zogenaamde thorax. Omdat dit sterfelijke zielendeel zich bovendien laat onderscheiden in een edel en minder edel deel, brachten zij middenin de borstholte
- 70A nog een tussenwand aan in de vorm van het middenrif – net zoals men mannen en vrouwen wel apart onderbrengt. Het deel van de ziel waarin geestkracht en overwinningsdrang huizen, plaatsten zij tussen het middenrif en de hals: zo dicht mogelijk bij het hoofd. Daarmee wilden zij bereiken dat dit deel de stem van de Rede zou horen om zo samen met de Rede het leger van wensen in toom te houden, telkens wanneer dat leger niet vatbaar bleek voor het gezonde verstand zoals dat klinkt vanuit het bolwerk van de Rede.
- 70B En het hart, knooppunt van de aderen en de bron die het bloed krachtig rondstuwt langs alle organen en ledematen, maakten zij tot wachtlokaal, met de bedoeling om bij plotselinge opwinding meteen via alle aderen, vanuit de Rede, een waarschuwingssysteem in werking te stellen dat alle zintuigen in het lichaam ervan op de hoogte stelt dat er buiten of binnen iets niet in orde is. Zo leert het hele lichaam gehoorzamen en zal het luisteren naar de leiding van het beste deel, de Rede.
- 70C En omdat de goden voorzagen dat vuur allerlei gevoelens zou doen oplaaien, gaven zij als tegenwicht voor hartkloppingen en opkomende driften bij moeilijkheden de longen speciale eigenschappen mee: weekheid en bloedeloosheid, verder een sponzige structuur, want longen zitten aan de binnenkant vol poriën, zodat lucht en vocht worden afgekoeld wanneer ze binnenstromen en men weer kan herademen en van alle verhitting bijkomen.
- 70D Daarom lieten de goden de luchtpijp ook rechtstreeks naar de longen lopen en ze legden de longen zelf om het hart heen als een soort stootkussen om te bereiken dat het bonkende hart, wanneer het gemoed heftig te keer gaat, wordt opgevangen in een zacht wijkende en verkoelende massa, waardoor het minder pijn lijdt en dus beter kan luisteren naar de stem van de Rede. Het deel van de ziel waarin het verlangen naar eten en drinken huist en verder alle andere natuurlijke behoeften van het lichaam, vestigden zij tussen het middenrif en het gebied rond de navel. Dat hele deel van het lichaam werd dus een soort etensruif. En [bladzijde 52] hoewel dat deel lijkt op een wild beest, lieten zij het zorgen voor de noodzakelijke voeding van het hele lichaam, zodat het sterfelijke deel in ieder geval kon leven. De plaats van dit verteringsorgaan was dus door de goden speciaal zo gekozen dat het onmiddellijk naast de etensruif zou komen te liggen en zo ver mogelijk verwijderd van het verstandelijke deel. Daardoor zou het bovendien het minste lawaai maken en ook
- 71A zou het krachtigste deel van de ziel in rust en vrede kunnen onderzoeken hoe het individuele en het universele met elkaar samengaan. Daarom werd het zo ingericht.
- De goden begrepen maar al te goed dat dat deel niet geneigd zou zijn tot enige redelijkheid en zelfs als het daar wel voor zou voelen, zou het nog niet bereid hoeven zijn zo’n gevoel te volgen. Bovendien wisten zij dat dat deel zich voortdurend, dag en nacht, uitsluitend zou laten leiden door allerlei visioenen en verbeeldingen. Daarom ontwierpen zij de lever en plaatsten die juist in dat deel.
- 71B Zij maakten de lever stevig en glad, glimmend, zoet en bitter tegelijk. Hierdoor bereikten zij dat de lever gaat functioneren als een soort spiegel die indrukken opneemt en beelden uitzendt, telkens wanneer de kracht van gedachten uit de geest de lever binnenstroomt, zodat de hele onderbuik ontzag wordt ingeboezemd. Wanneer nu de geest krachtig in contact komt met dat orgaan en alles met straffe hand wil aanpakken, wordt een evenredige hoeveelheid bittere gal in de lever opgewekt, die snel door de hele lever wordt opgenomen; daardoor krijgt deze een gele kleur en door samentrekking wordt ze vervolgens ruw van oppervlak en vol plooien.
- 71C En wat betreft de leverlob, het galkanaal en de poortader daarvan, wordt het galkanaal uit een rechtstandige positie wat omgebogen en samengeknepen, zodat de poortader geblokkeerd wordt en verstopt raakt, waardoor een gevoel van pijn en misselijkheid ontstaat. Wanneer daarentegen een milde stroom uit de geest in de spiegel van de lever tegenovergestelde beelden oproept, zodat de bittere gal tot rust komt en niet meer geactiveerd wordt en de neiging ontbreekt om zich tegen die tegengestelde beweging te verzetten, dan maakt die milde stroom gebruik van de zoetheid die er van nature ook is en laat die inwerken.
- 71D Zo wordt de hele lever weer recht en glad getrokken en zij staat niet langer onder druk. Het hele zielendeel eromheen wordt dan ook vriendelijk gestemd en doet weldadig aan. De lever brengt de nacht nuttig en in matigheid door en maakt tijdens de slaap gebruik van haar zienersgave, omdat zij rede en denkkracht ontbeert.
- Dit alles werd door de goden die ons maakten, zo ingesteld, omdat zij zich de opdracht van hun Vader,
- 71E de Schepper, herinnerden, die hun immers de taak had gegeven het sterfelijke geslacht naar beste kunnen te scheppen. En door het deel met de laagste eigenschappen in ons tot woonplaats te maken van de zienersgave en zo in verband te brengen met de waarheid, zetten zij het op het rechte spoor. Als duidelijk bewijs dat de goden aan het menselijke onverstand toch de zienerskunst meegaven, moge het volgende dienen. Niemand die bij zijn gezonde verstand is en wakker, ontvangt de ware en door de godheid geïnspireerde zienersgave; dit gebeurt alleen wanneer zijn intellectuele vermogen wordt vastgehouden in de slaap of wanneer het op een of andere manier wordt belemmerd en beperkt, zoals bij ziekte of bij een andere door de godheid gewilde afwijking. Wanneer de mens wakker wordt en bij zijn gezonde verstand is, is het juist zijn taak zich de dingen te herinneren die hij zag in zijn droom of die hij slapend of wakend –
- 72A hoorde zoals zij gesproken werden door de waarzeggende en geïnspireerde natuur. Dan zal hij, door gebruik te maken van de Rede, ieder onderdeel naar betekenis ordenen en vaststellen voor wie de voorspelling is bedoeld en of het heden, het verleden of de toekomst bedoeld wordt en of het iets slechts of goeds [bladzijde 53] inhoudt. Het is echter niet de taak van degene die zelf nog in de wereld van vervoering verwijlt, om wat hij gehoord en gezien heeft zelf te onderzoeken.
- 72B De aloude spreuk is dan ook waar: handelen vanuit jezelf en zelfkennis is alleen weggelegd voor de bezonnen mens. Vandaar ook de gewoonte om waarzeggers de door de goden geïnspireerde vingerwijzingen te laten duiden. Sommigen noemen die waarzeggers zelfs ‘zieners’. Daarmee geven zij alleen maar blijk van hun al geheel onbegrip over het feit dat die voorspellers uitsluitend vertolkers zijn en zelf de vervoering niet ondergaan, maar de raadselachtige stem of droom wel kunnen verklaren. Men zou ze dus het beste kunnen noemen ‘Spreekbuis voor de Vervoerde’. Dat is dus de aard en functie van de lever, en haar plaats is heel precies bepaald, zoals we hebben vastgesteld, ter wille van de zienersgave. De lever van ieder levend schepsel verschaft vrij duidelijke voortekenen, maar in een dood lichaam wordt de lever dof en de aanwijzingen die zij dan geeft, zijn te obscuur voor enig duidelijk voorteken.
- 72C De opbouw en functie van het orgaan aan de linkerkant van de lever staan er rechtstreeks mee in verband. Die functie bestaat om de lever steeds glanzend en schoon te houden, en dat orgaan is wel te vergelijken met zo’n doekje dat altijd naast een spiegel ligt om stof en aanslag weg te vegen. Wanneer zich door ziekte onzuiverheden rond de lever verzamelen, kunnen deze ook allemaal door de poreuze structuur van de milt worden gezuiverd en geabsorbeerd. Dat poreuze wordt in de hand gewerkt door los en bloedeloos weefsel. Wanneer de milt verzadigd raakt van afvalstoffen en zwelt, kan zijzelf van binnenuit ontstoken raken.
- 72D En omgekeerd wordt de milt weer kleiner en krimpt tot haar oorspronkelijke omvang in, wanneer het lichaam schoon wordt. Alleen met een influistering van de godheid zelf zouden wij durven bevestigen dat dit de waarheid is over de ziel en welk deel ervan sterfelijk is en welk deel goddelijk en ook hoe en waardoor deze twee aspecten van de ziel onderscheiden worden. Wij durven nu wel te beweren dat de ziel waarschijnlijk zo in elkaar zit en dat een en ander nog duidelijker zal worden naarmate wij verder gaan met ons betoog. Laten wij daar dus maar van uitgaan.
72E Het menselijk lichaam: anatomie
- 72E Wat nu volgt zullen wij op dezelfde manier bekijken als het voorgaande. Aan de orde is een onderzoek naar het ontstaan van de rest van het lichaam. Het ziet ernaar uit dat de scheppers van ons mensengeslacht zich bij het maken van deze overige lichaamsdelen vooral door de volgende overwegingen hebben laten leiden.
- Zij waren zich goed bewust van de onvermijdelijke mateloosheid in eten en drinken die zich in ons zou openbaren en ook van het feit dat wij door onze gulzigheid veel meer tot ons zouden nemen dan noodzakelijk is.
- 73A Met als gevolg dat het nog niet eens voltooide mensengeslacht door ziekte heel snel zijn ondergang tegemoet zou gaan en een voortijdig einde zou vinden. Dat alles voorzagen de goden en daarom plaatsten zij aan de onderkant van de romp het deel dat de buikholte wordt genoemd om het teveel aan eten en drinken op te vangen en daar binnenin en rondom ontwikkelden zij de darmen om te voorkomen dat het voedsel te snel zou wegvloeien en het lichaam daardoor weer een nieuwe hoeveelheid voedsel nodig zou hebben. Dan immers zou het mensengeslacht door onverzadigbare eetlust aan zijn einde komen zonder ooit verlangd te hebben naar wijsheid of de muzen, totaal doof voor het meest goddelijke in ons.
- 73B Nu iets over het ontstaan van de botten en het vlees en wat daarmee samenhangt. Dat alles vindt zijn begin in het merg. Want daar liggen de levensbanden waarmee de ziel wordt vastgebonden aan het lichaam. Daar heeft het sterfelijke geslacht zijn wortels. Het merg zelf komt weer uit andere elementen voort. Als we de oorspronkelijke triaden [bladzijde 54] nemen die nog heel recht en regelmatig zijn, dan zien we dat die door hun precieze werking het meest geschikt zijn voor de aanmaak van vuur, water, lucht en aarde.
- 73C De Schepper nam ieder van deze elementen en mengde die vervolgens met elkaar in een bepaalde verhouding en vormde er het merg uit als het universele zaad voor alle sterfelijke soorten. Daarna verwekte Hij de verschillende zielensoorten en verankerde ze in het merg en aan iedere soort gaf Hij een eigen grondvorm. Zo verdeelde Hij het merg dus al in het eerste begin in vele vormen. Het deel nu van het merg dat voorbestemd was om als in een schoot het goddelijke zaad binnenin zich te ontvangen, kneedde Hij tot een volmaakte bol en Hij noemde het de hersenen,
- 73D met de bedoeling dat de beschermlaag eromheen uiteindelijk het hoofd van ieder levend wezen zou worden. De substantie die het overblijvende, sterfelijke deel van de ziel moest ontvangen, gaf Hij een ronde, langwerpige vorm en Hij noemde dat alles ‘merg‘. Van daaruit leidde Hij vervolgens banden, als ankertouwen, vol zielen substantie en daaromheen bouwde Hij ten slotte ons hele lichaam,
- 73E na daar eerst een heel raamwerk van beenderen en botten voor te hebben gemaakt.
- Het bot maakte Hij als volgt: Eerst nam Hij aarde en zeefde die tot zij schoon en zacht was; de gezeefde aarde maakte Hij nat en kneedde die samen met merg. Dat geknede mengsel legde Hij vervolgens in vuur, daarna dompelde Hij het in water en dan weer terug in vuur en weer in water. Dit herhaalde Hij vele malen en daardoor werd het mengsel langzamerhand vuurvast en waterdicht. Die grondstof gebruikte Hij dus om er een omhulsel van bot rondom de hersenen van te maken en daarin liet Hij een nauwe doorgang open.
- 74A Rond het merg van de hals en ook van de rug vormde Hij verschillende wervels als scharnieren, te beginnen bij het hoofd en dan verder naar beneden langs de hele romp. Dus om te voorkomen dat al het zaad zou wegvloeien, sloot Hij het rondom af met een keiharde substantie. Daarin dreef Hij de gewrichten en Hij maakte daarbij gebruik van de kracht van het Andere ertussenin om daarmee het geheel bewegend en flexibel te krijgen.
- 74B Hij constateerde dat de botten harder en onbuigzamer waren dan nodig was; het zaad binnenin zou snel wegkwijnen, als het bot maar even verhit werd en daarna afkoelde en kromp; als oplossing bedacht Hij het hele samenstel van spieren en vlees. En Hij verbond alle ledematen door spieren die zich rond de scharnierende wervels samentrekken en weer ontspannen en het lichaam zo buigen en strekken. Het vlees ontwierp Hij als een schild tegen hitte en koude en bovendien als een soort stootkussen wanneer het lichaam mocht komen te vallen, zodat de klap kon worden opgevangen. In dat weefsel bevindt zich bovendien een lauwwarm vocht dat in de
- 74C zomer naar buiten komt als zweet en het hele lichaam een weldadige koelte geeft en ’s winters het lichaam met zijn warmte juist afdoende beschermt tegen de vrieskou die het lichaam dan aan alle kanten omringt. Dit alles overwoog onze Schepper en dus nam Hij water, vuur en aarde en mengde het tot een geheel. Vervolgens deed Hij er nog een zout/zuur mengsel doorheen en zo schiep Hij een zacht en sappig bindweefsel.
- 74D De substantie van de pezen maakte Hij van bot en weefsel zonder zout/zuur en dit voegde Hij samen tot een geheel dat de eigenschappen van beide kreeg, en Hij kleurde het geel. Daarom zijn de pezen taaier en steviger dan bindweefsel, maar zachter en buigzamer dan bot. Zo ontwikkelde de godheid dus de botten en het merg en bond ze samen en bedekte vervolgens alles, van onder tot boven, met bindweefsel.
- 74E De botten waarin de meest bezielde substantie huisde, omgaf Hij met de dunste bindweefsellaag, en de botten met de minste zielensubstantie kregen de dikste deklaag.
- En waar de botten aan elkaar verbonden waren, liet Hij ook weinig bindweefsel [bladzijde 55] ontstaan, behalve waar de behoefte aan bindweefsel evident was. Hij deed dit om te voorkomen dat de lichamen onhandelbaar en stijf zouden worden wanneer ze bij het buigen gehinderd werden door vlees en bindweefsel. En ook om te voorkomen dat een dikke en samengeperste laag van vet en vlees het lichaam gevoelloos zou maken door gebrek aan flexibiliteit en daardoor alles wat met intellect te maken heeft, zou laten afstompen en vergeten.
- 75A En zo komt het dat het dijbeen, de kuit, de heupen, de boven– en onderarm en onze andere ongelede botten en ook de botten die door de heel kleine hoeveelheid bezield merg weinig intelligentie bezitten, allemaal rijkelijk bedeeld zijn met vlees en vet.
- De botten die meer intelligentie bezitten, hebben minder vlees.
- 75B Ook zijn er delen die Hij uitsluitend van vlees maakte, zodat die zelf gewaarwordingen konden doorgeven, de tong bijvoorbeeld. Maar dat is een uitzondering. Want de natuur die tot ontstaan komt en wetmatig met ons opgroeit, maakt dat dikke, zware botten en veel vlees geenszins kunnen samengaan met een scherp waarnemingsvermogen. Want als dik en vet wel met een snelle opmerkingsgave gepaard konden gaan, dan zouden met name het hoofd en wat daarbij hoort daardoor moeten opvallen. Dan zouden wij één mensensoort gekregen hebben met een pezig en dik hoofd met veel vet en vlees, die bovendien tweemaal zo lang zou leven of nog langer. En die veel gezonder zou zijn dan nu, met veel minder pijn.
- 75C Toen de goden die ons geschapen hebben, overwogen of zij de mens beter een lang leven konden meegeven met minder intelligentie, waren zij het er allemaal over eens dat een kort en goed leven in alle opzichten te verkiezen valt boven een lang en minder goed leven. Daarom bedekten zij het hoofd met een dunne schedel zonder vlees en zonder pezen, zodat het ook niet flexibel is. Door al deze oorzaken beschikt het hoofd, dat bij ieder mens met de romp verbonden is, over een vrij grote opmerkingsgave en intelligentie, maar tegelijkertijd is het vrij kwetsbaar en zwak.
- 75D Daarom ook legde de Schepper de pezen aan de onderkant van het hoofd in een cirkel rondom de nek en Hij maakte ze daar soort bij soort vast. Bovendien verbond Hij er de uiteinden van de kaken mee, vlak onder de gezichtshuid. De overige pezen verdeelde Hij over alle andere botten om gewricht met gewricht te verbinden. En de goden die de bijzondere functie van de mond bedachten, sierden de mond met tong, tanden en lippen en maakten de mond daarmee tot een instrument voor noodzakelijke, voortreffelijke en nobele dingen.
- En dat is nog steeds het geval, want niet alleen beschouwen zij de mond als een toegangspoort voor het noodzakelijke, maar ook als uitgang voor alles wat met voortreffelijkheid te maken heeft.
- 75E Wat naar binnen gaat en nodig is, is alles wat te maken heeft met voedsel en drinken op fysiek niveau. Maar de woordenstroom die naar buiten vloeit, de dienaar van het intellect, is van alle stromen de schoonste en beste. Het was evenwel niet mogelijk het hoofd slechts uit schedelbeen te laten bestaan, alleen al wegens de temperatuurverschillen tussen zomer en winter. Ook was het ongewenst het hoofd met een dikke laag vlees en vet te bedekken waardoor het dom en ongevoelig voor waarnemingen wordt.
- 76A Daarom werd een vrij grote, alles omvattende schil afgescheiden van het bindweefsel dat nog niet was uitgedroogd. Die schil is wat nu de huid wordt genoemd. Door zich te verbinden met het vocht rond de hersenen spreidde die huid zich uit, zodat het hoofd er uiteindelijk rondom geheel door omvat werd. Het vocht siepelde langs de naden naar buiten en bleef de huid zo bevochtigen; het vel op de kruin van het hoofd werd samengetrokken als in een knoop. De naden hadden allerlei verschillende vormen door alles wat de schedel te verduren heeft van de stofwisseling tussen geest en lichaam: er zijn meer naden naarmate daar meer spanning [bladzijde 56] is en minder naarmate de spanning afneemt. Die hele huid werd nu door de godheid rondom met vuur doorgeprikt en zo vloeide het vocht door de gaatjes in de huid naar buiten, waarbij het zuivere – onvermengde – water en het vuur vervlogen, maar wat met de substantie van de huid vermengd was, werd door die naar buiten gaande beweging meegenomen en produceerde een lange sliert die in dikte gelijk was aan de diameter van het gaatje in de huid.
- 76C Door traagheid van dit proces werd de substantie door de buitenlucht eromheen weer teruggedrongen tot onder de huid om daar wortel te schieten. Op deze wijze groeide het haar in de huid, qua substantie daaraan verwant en draadachtig. Door de inwerking van de afkoeling is het haar vaster en dikker geworden dan de huid, want bij de afscheiding van de huid werd iedere haar afzonderlijk afgekoeld en daardoor verdicht en samengeperst.
- 76D Op die manier gaf de Schepper ons hoofd een haardos mee. Daarbij was het Zijn bedoeling dat het haar de plaats in zou nemen van vlees en een lichte bedekking zou vormen voor de kwetsbare hersenpan. Bovendien moest het haar in de zomer voldoende schaduw en in de winter beschutting geven, waarbij het een goed waarnemingsvermogen van het hoofd beslist niet mocht hinderen.
- Op de plaats waar in de vingers pezen, huid en bot samenkomen, werd een nieuwe substantie gevormd door die drie te vermengen. En toen dat mengsel gedroogd was, ontstond er een nieuwe en harde huidsoort uit die drie elementen tezamen, hoewel die eigenlijk slechts een middel waren om dat nieuwe mengsel te laten ontstaan en niet de werkelijke oorzaak. Want de werkelijke oorzaak was een diep inzicht in de dingen die nog moesten komen en in het scheppingsproces.
- 76E De goden die ons geschapen hebben, wisten immers dat op een gegeven moment de vrouwen en alle dieren uit de man zouden voortkomen. Ook wisten zij dat veel van deze schepselen voor veel doeleinden gebruik zouden moeten maken van hun nagels.
- Daarom brachten zij al direct bij de schepping van de mens het principe van nagels aan. Met die bedoeling en om die reden vormden zij de huid op de uiteinden van de botten om tot haar en nagels.