549 I Vrijheid handelen
DEEL 4 Hebben, doen en zijn
Eerste hoofdstuk : Zijn en doen: de vrijheid
549 I Vrijheid is de eerste voorwaarde voor het handelen
Begrippen:
- handelen
- vrijheid
- 549 Het begrip “handelen“:
- Het begrip daad bevat
- 549 Eerst dient
- 549 De gelijkstelling
- desideratum (iets dat gewenst of vereist is)
- 550 […] We moeten toch wel
- 550 In zoverre de mens
- 551 Sartre geeft als voorbeeld een arbeider uit 1830, die niet in verzet komt tegen zijn situatie.
- Er spelen hier twee belangrijke gevolgen:
- Geen feitelijke toestand
- Geen feitelijke toestand
- Er spelen hier twee belangrijke gevolgen:
- 552 Maar elke handeling heeft als
- 552 Het kost de deterministen geen moeite
- 553 Maar de deterministen maken
- 553 Om motief te zijn
- 553 De drijfveer is slechts
- 554 We kunnen het echter niet bij die oppervlakkige overwegingen laten: als de fundamentele voorwaarde voor de daad de vrijheid is, moet we trachten de vrijheid nauwkeuriger te beschrijven.
- Het begrip vrijheid :
- Maar we stuiten eerst op een grote moeilijkheid: beschrijven is gewoonlijk een verklarende bezigheid, gericht op de structuren van een specifieke essentie.
- Maar de vrijheid heeft geen essentie.
- Ze is aan geen enkele logische noodzakelijkheid onderworpen; van haar zou moeten worden gezegd wat Heidegger van het Dasein in het algemeen zegt: ‘In haar gaat de existentie vooraf aan de essentie en beheerst ze deze.’
- De vrijheid maakt zich tot daad en gewoonlijk bereiken we haar via de daad die ze opbouwt met de motieven, de drijfveren en de doeleinden die de daad impliceert.
- Maar juist omdat die daad een essentie heeft, verschijnt ze aan ons als geconstitueerd; als we naar het constituerende vermogen terug willen gaan, moeten we alle hoop opgeven er een essentie in aan te treffen.
- Deze zou namelijk een nieuw constituerend vermogen vereisen en zo door tot in het oneindige.
- Hoe dus een existentie te beschrijven die zichzelf voortdurend maakt en die zich aan een definitie onttrekt?
- De benaming ‘vrijheid‘ is al gevaarlijk als we stilzwijgend moeten aannemen dat het woord naar een concept verwijst, zoals woorden gewoonlijk doen.
- Zou de vrijheid, ondefinieerbaar en onbenoembaar als ze is, soms niet onbeschrijfbaar zijn?
- Het begrip vrijheid :
- 555 […] doordat er beschrijvingen kunnen zijn
04-11-2020 Google existentie gaat vooraf aan essentie:
Existentie (het zinloos leven/bestaan) gaat dus in de theorie van Sartre vooraf aan essentie (het betekenis geven aan het leven – eigen verantwoordelijkheid).
Volgens Sartre bestaat er dus geen God en is de mens dan ‘veroordeeld om vrij te zijn’. Deze vrijheid brengt echter een grote persoonlijke verantwoordelijkheid met zich mee: de mens moet het dan zelf doen – hoe moeilijk dat ook soms is.
- 555 Al in ons eerste hoofdstuk hebben
- 556 Als we zeggen dat het
04-11-2020 vrij vogelvrij
- 556 /// JST Alleen al vanwege het feit dat
- 556 /// JST Psychologisch gezien
- 557 De vrijheid is precies het niet dat
- 557 Met betrekking tot de “wil”: Er bestaat een vrij algemene
- 558 De menselijke-werkelijkheid verschijnt [dus] als een vrije macht
05-11-2020 : Sartre gebruikt hier het begrip menselijke-werkelijkheid
- 558 Sartre verwerpt deze visie
- 559 Sartre stelt dat er twee oplossingen mogelijk zijn:
- ofwel de mens is geheel gedetermineerd (wat onaanvaardbaar
- ofwel de mens is geheel vrij
- 559 Hier zoals overal elders constateren we
- 560 Zoals we hebben gezien
- 561 Vrijheid is niets anders
- 561 Zal ik me door de wil of passies laten leiden?
- 562 Sartre : een emotie is niet een fysiologische storm: ze is een ##
- 562 Bij angst flauwvallen, verlammen van schrik
- 562 Mijn vrees is vrij
- 563 Wat is een motief?
- 563 Wat is een drijfveer?
- 563 Gewoonlijk wordt onder motief de reden
- 563 Motief zullen we […] noemen het objectieve vatten
- 563 De drijfveer daarentegen wordt
- 564 In tegenstelling tot
- 564 Dan moet nog wel de
- 565 Objectief gezien is een mes
- 566 /// JST […] Dan wordt alles helder
- 566 Motief en drijfveer zijn dus
- 567 Hoe komt het dan
- 567 De drijfveer wordt
- 567
- 567 Ze kan aan mij verschijnen
07-11-2020 pro – jecten
- 568 Daaruit volgt
- 569 Voor dit bewustzijn
- 569 Nu we het motief
- 570 Daarmee verschijnt de vrijheid meteen
- 570 We hebben laten zien
- 571 Natuurlijk, elk van mijn daden, zelfs de geringste, is geheel vrij […] maar dat betekent niet
vermoeidheid wandeling in de bergen
- 571 Voorbeeld: Ik ben met vrienden op pad gegaan. Na een paar
- 574 Dat oorspronkelijke project
- 574 Dat komt met name tot uiting
- 575 Het lichaam is hier
- 575 Op basis daarvan
- 575 Als ik dezelfde methode
- 576 Slechts één school
10-11-2020 Dus de mens is een door en door sociaal wezen
- 577 […] ontbreekt de toekomstdimensie in de
- 577 Aan het subject wordt
- 579 *** In ons tweede deel
- 579 Het is dus niet zo
- 579 In de dingen
- 580 Slechts tegen een wereldachtergrond
- 580 Wat de keuze betreft
11-11-2020 “Emotioneel” bewustzijn kan alleen maar niet-thetisch zijn, dat wil zeggen . . .
Een object waarvan ik mij bewust ben, zit niet in mijn bewustzijn, ook niet als voorstelling. Het bewustzijn is thetisch, wat betekent dat het zich ergens op richt, het transcendeert zichzelf om een object te bereiken, beter nog: het is die transcendentie zelf
Thetisch bewustzijn is een bewust bewustzijn dat zich richt op het object en weet wat dat object is. Soort stellend/ponerend bewustzijn. Niet-thetisch bewustzijn stelt zich geen object, bewustzijn dat verloren raakt in het object. Er wordt geen object geponeerd. Als je boos wordt heb je geen object voor oog maar je vervalt in het object.
- 581 Men moet bewust zijn
- kiezen
- 582 Mijn slordige of
- 582 We hebben dus
- 584 Ons kiezen is ons vernieten, dat wil zeggen
- 584 Vrijheid, keuze, vernieting en vertijdelijking zijn dus een en hetzelfde
- 585 Wat is het moment?
- 585 Een begin dat zich aandient als einde
Er zijn telkens (eindeloze) nieuwe keuzes in de nu-momenten
- 586 Maar juist doordat
Sartre versus Leibniz essentie komt na existentie
- 587 Volgens Leibniz is de door de
- vrij is degene die :
- 1e ** rationeel besluit
- 2e ** zodanig is
- 3e ** contingent (niet-noodzakelijk) is, dat wil zeggen
- vrij is degene die :
- 589 /// JST Sartre : de volgorde van de interpretatie (van ###) is strikt chronologisch, ze is
- 589 /// JST Begrijpen is de interpretatie van een
-
-
- 590 stoicijnse begrip “indifferentia” (dingen die er niet wezenlijk toedoen)
-
-
- 590 Om mijn vermoeidheid te verlichten
- 591 ………. zoals we in hoofdstuk III van ons tweede deel ……………..
- 593 M.b.t. het begrip minderwaardigheidscomplex
- *** Wij weigeren de
- *** […] moet het begrip kwader trouw ( zoals
- *** De eenheid van het bewustzijn
- 596 Resultaten van dit onderzoek levert het volgende op:
- — 1 —
- 596 Een eerste blik op de menselijke-werkelijkheid leert ons dat, voor haar, zijn zich beperkt tot doen.
- De negentiende-eeuwse psychologen die de structuren hebben laten zien die de stuwende krachten waren van aandriften, aandacht, waarneming enzovoort, hadden gelijk.
- Maar de beweging zelf is act. In de menselijke-werkelijkheid vinden we dus geen enkel gegeven, in die zin dat temperament, karakter, passies, de grondslagen van de rede verworven of aangeboren data zouden zijn die op de manier van de dingen bestaan. De enige empirische observatie van het menselijk-zijn laat het zien als een geordende eenheid van houdingen en ‘gedragswijzen’. Ambitieus, laf of prikkelbaar zijn is gewoon zich op een bepaalde manier in een bepaalde situatie gedragen.
- Terecht zijn de behavioristen van mening dat de enige positieve psychologische analyse die van de gedragingen in strak gedefinieerde situaties moet zijn. Net zoals de studies van Janet en van de gestalt psychologen ons in staat hebben gesteld de emotionele gedragingen aan het licht te brengen, zo moeten we ook van perceptieve gedragingen spreken, aangezien de waarneming los van een houding ten aanzien van de wereld niet denkbaar is.
- Zelfs de belangeloze houding van de geleerde is, zoals Heidegger heeft laten zien, een belangeloze stellingname ten aanzien van het object en bijgevolg een gedrag te midden van andere gedragingen.
- De menselijke-werkelijkheid is dus niet eerst om te handelen, maar zijn is, voor haar, handelen en ophouden met handelen, ophouden te zijn.
- 596 Een eerste blik op de menselijke-werkelijkheid leert ons dat, voor haar, zijn zich beperkt tot doen.
- — 2 —
- 597 Maar als de menselijke-werkelijkheid handelen is, betekent dit natuurlijk dat haar besluit om tot handelen over te gaan ook handelen is.
- Als we dat principe afwijzen en als we aannemen dat ze tot handelen kan worden gebracht door een vroegere toestand van de wereld of door haarzelf, komt het erop neer dat we aan de oorsprong van de reeks een gegevenheid plaatsen.
- De daden verdwijnen dan als daden om plaats te maken voor een reeks bewegingen.
- Zo vernietigt bij Janet en de behavioristen het begrip gedrag zich uit zichzelf.
- Het bestaan van de daad impliceert haar autonomie.
- 597 Maar als de menselijke-werkelijkheid handelen is, betekent dit natuurlijk dat haar besluit om tot handelen over te gaan ook handelen is.
- — 3–
- 597 Als de daad niet louter beweging is, moet ze trouwens aan de hand van een intentie worden gedefinieerd.
- Hoe men deze intentie ook beschouwt, ze kan slechts een overschrijding zijn van de gegevenheid in de richting van een te verkrijgen resultaat.
- Die gegevenheid, die loutere tegenwoordigheid is, kan immers niet buiten zichzelf treden. Juist omdat ze is, is ze volledig en uitsluitend wat ze is. Ze kan dus geen verschijnsel verklaren dat zijn betekenis ontleent aan een te bereiken resultaat, dat wil zeggen uit iets wat niet bestaat.
- Wanneer de psychologen, om een voorbeeld te geven, van de aandrift een feitelijke toestand maken, zien ze niet in dat ze elk kenmerk van trek, appetijt voor… eraan ontnemen. De geslachtsdrift kan zich van bijvoorbeeld slaap alleen maar differentiëren door haar doeleinde en dat doeleinde is nu juist niet. De psychologen hadden zich moeten afvragen wat de ontologische structuur kon zijn van een verschijnsel dat zodanig is dat het zich laat beduiden wat het is door iets wat nog niet is. De intentie, die de fundamentele structuur van de menselijke-werkelijkheid is, kan dus in geen geval door een gegevenheid worden verklaard, zelfs niet als wordt beweerd dat ze eruit voortvloeit.
- Maar als men haar aan de hand van haar doel wil interpreteren, moet men ervoor waken aan dat doel de betekenis van gegevenheid te verlenen. Want als we ervan konden uitgaan dat het doel gegeven is het effect om het te bereiken, zouden we aan dat doel binnen zijn niet een soort op-zich-zijn en een werkelijk magische aantrekkingskracht moeten gunnen. We zouden er trouwens net zo min in slagen de verbinding te begrijpen tussen een gegeven menselijke-werkelijkheid en een bovendien gegeven doel als de verbinding tussen het substantie-geweten en de substantie-werkelijkheid in de realistische thesen.
- Dat de drift of de daad aan de hand van haar doel moet worden geïnterpreteerd, komt doordat de intentie als structuur heeft dat ze haar doel buiten zichzelf poneert. De intentie doet zich dus zijn doordat ze het doel dat haar beduidt kiest.
- 597 Als de daad niet louter beweging is, moet ze trouwens aan de hand van een intentie worden gedefinieerd.
- — 4–
- 598 Daar de intentie keuze van het doel is en de wereld zich via onze gedragingen onthult, onthult de intentionele keuze van het doel de wereld en onthult de wereld zich als zus of zo (in deze of die volgorde) naargelang van het gekozen doel.
- Het doel, dat licht op de wereld werpt, is een te verkrijgen en nog niet bestaande toestand van de wereld.
- De intentie is thetisch bewustzijn van het doel.
- Maar ze kan dat slechts zijn door zich tot niet-thetisch bewustzijn van haar eigen mogelijkheid te maken.
- Mijn doel kan dus, als ik honger heb, een stevige maaltijd zijn. Maar die maaltijd, die voorbij de stoffige weg waarop ik me voortbeweeg wordt geprojecteerd als de betekenis van die weg (die naar een hotel loopt waar de tafel is gedekt, waar de gerechten zijn bereid, waar ik word verwacht enzovoort), kan slechts worden gevat in correlatie met mijn niet-thetisch project in de richting van mijn eigen mogelijkheid die maaltijd te nuttigen.
- Door een tweevoudig maar unitair ontstaan werpt de intentie dus uitgaande van een nog niet bestaand doel licht op de wereld en definieert ze zichzelf door de keuze van haar mogelijkheid. Mijn doel is een bepaalde objectieve toestand van de wereld, mijn mogelijkheid is een bepaalde structuur van mijn subjectiviteit; het ene onthult zich aan het thetische bewustzijn, de andere vloeit terug naar het niet-thetische bewustzijn en kenmerkt het.
- 598 Daar de intentie keuze van het doel is en de wereld zich via onze gedragingen onthult, onthult de intentionele keuze van het doel de wereld en onthult de wereld zich als zus of zo (in deze of die volgorde) naargelang van het gekozen doel.
- — 5 —
- 598 Als de gegevenheid de intentie niet kan verklaren, moet deze, doordat ze ontstaat, een breuk tot stand brengen met de gegevenheid, welke deze ook moge zijn. Dat moet wel, anders zouden we een tegenwoordige volheid hebben die ononderbroken volgt op een tegenwoordige volheid en zouden we de toekomst niet kunnen prefigureren.
- Die breuk is overigens noodzakelijk om de gegevenheid op haar waarde te schatten.
- De gegevenheid kan namelijk nooit een motief voor een handeling zijn als ze niet op haar waarde werd geschat. Maar die inschatting kunnen we slechts realiseren door afstand te nemen van de gegevenheid, door de gegevenheid tussen haakjes te zetten, wat juist een verbreking van de continuïteit inhoudt.
- Bovendien moet de inschatting, als ze niet gratuit wil zijn, in het licht van iets plaatsvinden. En dat iets dat dient om de gegevenheid op haar waarde te schatten, kan slechts het doel zijn. Dus uitgaande van het doel stelt de intentie het doel, kiest ze zich en taxeert ze de gegevenheid, in één ontstaan in eenheid.
- In die omstandigheden wordt de gegevenheid getaxeerd afhankelijk van iets wat nog niet bestaat; in het licht van het niet-zijn wordt het op-zich-zijn belicht. Daaruit vloeit een tweevoudige vernietende kleuring van de gegevenheid voort: enerzijds wordt ze verniet in die zin dat ze ten gevolge van de breuk elke werkzaamheid ten aanzien van de intentie verliest, anderzijds ondergaat ze een nieuwe vernieting doordat ze vanuit een niet, de inschatting, die werkzaamheid terugkrijgt.
- Daar de menselijke-werkelijkheid daad is, is ze slechts als breuk met de gegevenheid in haar zijn denkbaar.
- Ze is het zijn dat maakt dat er iets gegeven is door ermee te breken en het in het licht van het nog-niet-bestaande te verduidelijken.
- 598 Als de gegevenheid de intentie niet kan verklaren, moet deze, doordat ze ontstaat, een breuk tot stand brengen met de gegevenheid, welke deze ook moge zijn. Dat moet wel, anders zouden we een tegenwoordige volheid hebben die ononderbroken volgt op een tegenwoordige volheid en zouden we de toekomst niet kunnen prefigureren.
- — 6 —
- 599 Die noodzakelijkheid dat de gegevenheid slechts verschijnt binnen het kader van een vernieting die haar onthult, is den met de interne negatie, die we in onze tweede deel hebben beschreven.
- Het zou zinloos zijn ons voor te stellen dat het bewustzijn zonder de gegevenheid kan bestaan: het zou dan bewustzijn (van) zichzelf zijn als bewustzijn van niets, dat wil zeggen het absolute niet. Maar dat het bewustzijn vanuit de gegevenheid bestaat, betekent geenszins dat de gegevenheid het conditioneert: het is loutere ontkenning van de gegevenheid, het bestaat als verwijdering van een bepaalde bestaande gegevenheid en als toenadering in de richting van een bepaald nog niet bestaand doel.
- Maar bovendien kan die interne ontkenning slechts tot stand worden gebracht door een zijn dat voortdurend afstand van zichzelf aan het nemen is. Als het niet zijn eigen ontkenning was, zou het zijn wat het is, dat wil zeggen enkel en alleen gegevenheid; daardoor zou het met geen enkel datum verbinding hebben, aangezien de gegevenheid vanuit haar aard slechts is wat ze is.
- Aldus zou elke mogelijkheid dat er een wereld verschijnt, uitgesloten zijn.
- Om niet een gegevenheid te zijn moet het voor-zich als het ware voortdurend afstand van zichzelf nemen, dat wil zeggen zich achter zich laten als een datum dat het al niet meer is. Dit kenmerk van het voor-zich impliceert dat het het zijn is dat geen enkele hulp, geen enkel steunpunt vindt in wat het was.
- Maar het voor-zich is juist vrij en kan maken dat er een wereld is, omdat het het zijn is dat heeft te zijn wat het was in het Licht van wat het zal zijn. De vrijheid van het voor-zich verschijnt dus als z’n zijn.
- Maar aangezien die vrijheid een gegevenheid noch een eigenschap is, kan ze slechts zijn door zich te kiezen. De vrijheid van het voor-zich is altijd geëngageerd; er is bier geen sprake van een vrijheid die ongedetermineerde macht zou zijn en voor haar keuze zou bestaan. We vatten onszelf altijd alleen maar als keuze die we aan het maken zijn.
- Maar de vrijheid is simpelweg het feit dat die keuze altijd onvoorwaardelijk is.
- 599 Die noodzakelijkheid dat de gegevenheid slechts verschijnt binnen het kader van een vernieting die haar onthult, is den met de interne negatie, die we in onze tweede deel hebben beschreven.
- — 7 —
- 599 Zo’n keuze die zonder steunpunt wordt gemaakt en die zichzelf haar motieven oplegt, kan absurd lijken en dat is ze ook.
- De vrijheid is keuze van haar zijn, niet fundament van haar zijn.
- In dit hoofdstuk zullen we nog terugkomen op dit verband tussen vrijheid en facticiteit.
- Voorlopig zullen we ermee volstaan op te merken dat de menselijke-werkelijkheid zich kan kiezen zoals ze wil, maar niet zich niet kan kiezen, ze kan zelfs niet weigeren te zijn: zelfmoord is immers keuze en zijnsbevestiging.
- Door dat zijn dat haar is gegeven, heeft ze deel aan de universele contingentie van het zijn en daardoor aan wat we absurditeit noemen.
- Die keuze is absurd, niet omdat ze geen reden heeft, maar omdat er geen mogelijkheid is geweest om niet te kiezen.
- Welke de keuze ook moge zijn, ze wordt door het zijn gefundeerd en teruggenomen, want ze is keuze die is.
- Maar hier dient te worden opgemerkt dat die keuze niet absurd is in de zin waarin, in een rationeel universum, een fenomeen zou opdoemen dat niet door redenen met de andere fenomenen is verbonden: ze is absurd in die zin dat ze dat is waardoor alle fundamenten en alle redenen tot het zijn komen, dat waardoor het begrip absurd een betekenis krijgt.
- Ze is absurd omdat ze voorbij alle redenen ligt.
- De vrijheid is dus niet enkel en alleen de contingentie in zoverre ze zich naar haar zijn omkeert om het in het licht van haar doel te verduidelijken, ze is verinnerlijking, vernieting en subjectivering van de contingentie, die aldus gemodificeerd geheel en al in de ongegrondheid van de keuze overgaat.
- 599 Zo’n keuze die zonder steunpunt wordt gemaakt en die zichzelf haar motieven oplegt, kan absurd lijken en dat is ze ook.
- 8° Het vrije project is fundamenteel, want het is mijn zijn. Ambitie, noch passie bemind te worden, noch minderwaardigheidscomplex kan als fundamenteel project worden beschouwd.
- Het zijn projecten die juist begrepen moeten worden vanuit een eerste project dat hieraan is te herkennen dat het niet meer vanuit enig ander project kan worden begrepen en dat het totaal is.
- Om dat initiële project te expliciteren zal een speciale fenomenologische methode nodig zijn. Die methode noemen we existentiële psychoanalyse. We zullen er in ons volgende hoofdstuk over spreken. Nu al kunnen we zeggen dat het fundamentele project dat ik ben, een project is dat niet op mijn verhoudingen tot dit of dat specifiek object van de wereld betrekking heeft, maar op mijn in-de-wereld-zijn als totaliteit, en dat dat project — aangezien de wereld zelf zich slechts in het licht van een doel onthult — als doel een bepaald type betrekking tot het zijn poneert waarvan de instandhouding door het voor-zich wordt gewild.
- Dat project is niet instantaan omdat het niet ‘in’ de tijd kan zijn. Het is evenmin tijdloos om zich achteraf ‘tijd te geven’. Daarom wijzen we Kants ‘keuze van het intelligibele karakter” af. De structuur van de keuze impliceert noodzakelijkerwijs dat ze keuze in de wereld is.
- Een keuze die keuze vanuit niets, keuze tegen niets zou zijn, zou keuze van niets zijn en zich als keuze vernietigen.
- Er is geen keuze dan een fenomenale, waarbij we echter goed moeten begrijpen dat het fenomeen bier het absolute is.
- Maar doordat ze ontstaat, vertijdelijkt ze zich, aangezien ze maakt dat een toekomst licht op het heden werpt en het heden als heden constitueert door aan de ‘data’ op zich de betekenis van verledenheid te geven. Daaronder moet echter niet worden verstaan dat het fundamentele project dezelfde extensie heeft als het hele ‘leven’ van het voor-zich.
- Daar de vrijheid zonder-steunpunt-zijn, zonder-springplank-zijn is, moet het project, om te zijn, voortdurend worden vernieuwd.
- Onophoudelijk kies ik mezelf en nooit kan ik als ‘gekozen-geweest-zijnde’ zijn, anders zou ik terugvallen in de loutere existentie van het op-zich.
- De noodzakelijkheid mezelf onophoudelijk te kiezen is den met de achtervolgde-achtervolging die ik ben. Maar juist omdat het om een keuze gaat, duidt die keuze, in de mate waarin ze tot stand komt, in het algemeen andere keuzen als mogelijk aan. De mogelijkheid van die andere keuzen wordt geëxpliciteerd noch geponeerd, maar ze wordt met het gevoel van onverklaarbaarheid beleefd en het is die mogelijkheid die tot uitdrukking komt door de absurditeit van mijn keuze en bijgevolg van mijn zijn.
- Mijn vrijheid ondermijnt dus mijn vrijheid. Doordat ik vrij ben, projecteer ik mijn totale mogelijkheid, maar daarmee stel ik dat ik vrij ben en dat ik die eerste keuze altijd kan vernieten en tot verleden maken. Op het moment waarop het voor-zich meent zich te vatten en zich door een geprojecteerd niet te laten beduiden wat het is, ontsnapt het aan zichzelf, omdat het juist daardoor stelt dat het ook anders kan zijn dan het is.
- Het zal zijn onverklaarbaarheid slechts hoeven te expliciteren om het moment te doen ontstaan, dat wil dat het ook anders kan zijn dan het is. Het zal zijn onverklaarbaarheid slechts hoeven te expliciteren om het moment te doen ontstaan, dat wil zeggen het verschijnen van een nieuw project op de puinhoop van het oude.
- Daar voor het opdoemen van het nieuwe project de vernieting van het oude de uitdrukkelijke voorwaarde is, kan het voor-zich zich niet een nieuwe existentie verlenen: zodra het het verouderde project in het verleden wegdrukt, heeft het dat project in de vorm van ‘was’ te zijn — dat wil zeggen dat het verouderde project voortaan deel uitmaakt van zijn situatie.
- Geen enkele zijnswet kan a priori aangeven hoeveel verschillende projecten ik ben: de existentie van het voor-zich conditioneert immers zijn essentie.
- We moeten de geschiedenis van eenieder nagaan om ons, ten aanzien van elke afzonderlijk voor-zich, er een specifieke voorstelling van te maken. Onze persoonlijke projecten met betrekking tot de verwerkelijking in de wereld van een persoonlijk doel, passen in het globale project dat we zijn.
- Maar juist doordat we geheel en al keuze en daad zijn, worden die deelprojecten niet door het globale project gedetermineerd: ze moeten zelf keuzen zijn, en aan elk van die deelprojecten wordt een bepaalde marge van contingentie, onvoorspelbaarheid en absurditeit gelaten, hoewel elk project, in zoverre het wordt ontworpen, altijd in relatie tot de totaliteit van mijn in-de-wereld-zijn wordt begrepen, aangezien het, naar aanleiding van specifieke elementen van de situatie, de verbijzondering is van het alomvattende project.
- — 1 —
- 602 Met deze paar opmerkingen ##