Metafysica Zijn en Grond
- 4 Zijn en grond : samenvatting
- 223 – IV. Zijn en grond
- 229 10 Metafysisch – theologische variaties
- 229 10.1 De God van Aristoteles
- 233 10.2 Onto-theologie
- 237 10.3 Leibniz’ formulering van het beginsel van grond
- 243 11 Het einde van de metafysica
- 247 11-1 De zelfmoord van de metafysica
- 251 — de onmogelijkheid van de fysica
- 256 11.2 Het bijeenhoren van zijn en grond
- 258 11-2-1 Het beginsel van grond als stelling over het zijnde
- 256 11-2-2 overgang: de vervolmaking van het zijnde in de techniek
- 264 11-2-3 Het beginsel van grond als woord van het zijn
- 267 11-2-4 Het ontstellende zijn
- 269 12 Anders dan orde
- 269 12.1 God die het denken te boven gaat
- 272 12-1-1 Excurs: over gebeurtenissen
- 275 12.2 Het toevallige
- 280 12.3 Anders-kunnen-zijn
.
4 Zijn en grond : samenvatting
@@
Het centrale onderwerp in dit laatste gedeelte van dit boek gaat over het begrip grond, reden of oorzaak. Het gehele natuurwetenschappelijke paradigma is gestoeld op deze term.
In de natuurwetenschappen zoeken we naar oorzaken of wetmatigheden die natuurfenomenen verklaren. Hierin veronderstellen wij en natuurwetenschappers dat de werkelijkheid op zichzelf zo’n oorzakelijke en/of wetmatige orde heeft. We veronderstellen dat wij inzicht kunnen krijgen in die orde. De reflex naar het vragen van causale relaties of wetmatigheden is een metafysische reflex. We zagen al bij verschillende denkers dat deze vraag naar grond, reden of oorzaak centraal stond in hun bevraging van de zijnde.
Ik kan me geen mens voorstellen die zich nooit eens hardop heeft afgevraagd: ‘Hoe kon dit ooit gebeuren?’ Iets ontstaat, of gebeurt en we nemen het waar met onze zintuigen. Een bliksemschicht, regen of geen regen, een ontmoeting met een geliefde, een levenslange vriendschap of de dood van een te jong familielid. We vragen ons bij meerdere gebeurtenissen af waarom die gebeurtenissen ontstaan. Deze verklaringen geven een ‘grond’ aan de gebeurtenissen die ze proberen te verklaren. Waarom de spullen die in mijn kamer zijn, kunnen we verklaren doordat ik ze drie trappen omhoog heb gesjouwd en hier heb neergelegd. We kunnen ons afvragen waarom ik dat heb gedaan en dan komen we tot een antwoord in de richting dat ik mijn eigen spullen wilde hebben in mijn kamer. En dan kunnen we ons nog verder afvragen waarom ik dat dan weer wilde en ga zo maar door. Hier komen we op klassiek metafysische terrein. Aristoteles is hier een goed beginpunt.
Zoals we reeds hebben gezien is Aristoteles een van de belangrijkste denkers in de metafysische traditie. Niet alleen de naam metafysica hebben we aan hem te danken maar ook een van de meest intrigerende vragen. Hierboven liet ik zien hoe het begrip van grond of oorzaak moeilijke vragen op kan laten komen. Aristoteles zag dit probleem ook en kwam met een oplossing. De vragen naar oorzaken kunnen leiden tot een oneindige regressie. We kunnen vast komen te zitten met een idee van een oneindige keten van oorzaak en gevolg relaties. De ene oorzaak die de andere oorzaak voortbrengt en ga zo maar door. Volgens Aristoteles was dit onmogelijk en moest er een oorzaak zijn die zichzelf had veroorzaakt, omdat er ooit wel iets moest zijn dat niet veroorzaakt was maar wel de oorzaak was van alles. Causa stil, een oorzaak van zichzelf, is het begrip dat hierbij hoort. Vaak wordt God verbonden met dit begrip. God is de onbewogen beweger, de schepper die alles in beweging heeft gebracht en geen eigen schepper heeft. Het idee van causa sui heeft vaker geleid tot onto-theologie. Dit begrip duidt een manier van denken aan dat veronderstelt dat er een hoogste zijnde is, namelijk God, en dat alle andere zijnden een schaduw zijn van dit absolute zijnde.
God is uit de mode in de eenentwintigste eeuw. In de moderne filosofie is de metafysica ook vaak doodverklaard. Deze crisis komt nadrukkelijk naar voren in de filosofie van Kant die meende dat we nooit en te nimmer deze eerste oorzaak konden waarnemen. Deze eerste oorzaak is slechts een idee, een gedachte die we hebben omdat we nou eenmaal denken in een schema van oorzaak en gevolg. Het idee dat wij als mensen de totaliteit van de werkelijkheid, de werkelijkheid als geheel kunnen kennen is in de filosofie van Kant al op de pijnbank gelegd. Denkers als Dilthey, Gadamer en Heidegger volgen Kant op hun eigen manier.
Beroemd is het idee van Heidegger dat de metafysica altijd een wereld achter de wereld die we waarnemen zoekt. Zo zagen we al bij Nietzsche dat de werkelijkheid veroorzaakt werd door iets daarachter en dit was de wil tot macht. Deze wereld achter de wereld is een projectie van de mens, wij denken deze wereld erbij.
Ten slotte bespreekt Van der Heiden hedendaagse metafysische posities die zich laten verzamelen doordat ze niet de orde van de werkelijkheid proberen te denken, een orde die we zouden veronderstellen in de natuurwetenschappen, zoals een causale orde. Deze hedendaagse posities proberen juist het anders-zijn van de orde te denken en verschillende variaties hierop. Zo is in de metafysica van de gebeurtenis het idee dat een gebeurtenis ten grondslag ligt aan de grond zelf waarop de orde voor ons is. Dat betekent dat binnen een bepaalde orde fenomenen van een grond kunnen worden voorzien. Zo werden de bewegingen van de hemellichamen voor Copernicus zijn ontdekking van het heliocentrische wereldbeeld begrepen binnen de orde van een geocentrisch wereldbeeld. Na de ontdekking van Copernicus kregen de beweging van hemellichamen een geheel andere grond doordat de gehele orde anders was. De ontdekking van Copernicus is dan ook een gebeurtenis die de grond is voor een geheel nieuwe reeks mogelijkheden die in de vorige orde niet eens gedacht kon worden. De metafysica is door dit soort posities vandaag de dag vatbaar geworden voor nieuwe filosofieën die niet meer de orde zoeken in de werkelijkheid, maar de ontvankelijkheid van de mens zoekt voor verschillende ordeningen. De laatste positie die Van der Heiden bespreekt is die van Giorgio Agamben die in navolging van Leibniz beweert dat in tegenstelling tot de klassieke metafysica, we alleen nog het getuigende denken overhouden. In de klassieke metafysica probeerde de mens de orde die in de werkelijkheid zat verstopt te denken. In de moderne metafysica staan we steeds meer open voor het anders-kunnen-zijn. Het getuigende denken maakt zo’n blik mogelijk omdat het bereid is om radicale andersheid en perplexiteit te vervatten in de taal. Deze ontvankelijkheid geeft de mogelijkheid tot het denken van een ordeloze orde.
.
223 – IV. ZIJN EN GROND
- 223 De metafysische vraag naar het zijnde als zijnde is ook altijd, zo zagen we reeds In het eerste deel, de vraag naar de grond de of de oorzaak van het zijnde:
- Wat verklaart dat het zijnde is dat het is zoals het is?
- Het gehele natuurwetenschappelijke paradigma is gestoeld op deze term.
- 224 […] er niets gebeurt zonder oorzaak […]
- 224 Dit beginsel dat niets gebeurt zonder oorzaak is het element waarbinnen het empirische onderzoek zich beweegt en dat a priori voor de menselijke geest inzichtelijk is.
- In de natuurwetenschappen zoeken we naar oorzaken of wetmatigheden die natuurfenomenen verklaren. Hierin veronderstellen wij en natuurwetenschappers dat de werkelijkheid op zichzelf zo’n oorzakelijke en/of wetmatige orde heeft.
- 224 Om dit zoeken zinvol zinvol te laten zijn, is verondersteld dat deze werkelijkheid een orde heeft en dat deze orde redelijk is:
- zij is de orde van de logos (Latijns: de ratio) de gedachte dat alles wat is en alles wat gebeurt in zo’n rationele orde is opgenomen, en is het basisbeginsel van de metafysica
- 225 […] dat niets uit niets kan voortkomen […]
- 225
- We veronderstellen dat wij inzicht kunnen krijgen in die orde.
- De reflex naar het vragen van causale relaties of wetmatigheden is een metafysische reflex.
- We zagen al bij verschillende denkers dat deze vraag naar grond, reden of oorzaak centraal stond in hun bevraging van de zijnde.
- 226
- onderstaande gegevens in een tabel zetten
- een Zijnde kan zijn:
- Een noodzakelijk zijnde dat is en dat niet niet zijn kan
- of
- niet anders kan zijn
- het tegengestelde is een contingent zijnde:
- een zijnde dat is maar dat tevens niet kan zijn
-
- of
-
- anders kan zijn
- een zijnde dat is maar dat tevens niet kan zijn
- Het spiegelbeeld van het contingente zijnde is een mogelijk zijnde, een zijnde dat niet is maar wel zijn kan
- een onmogelijk zijnde is een zijnde dat niet is en ook niet zijn kan
- 226 Een aanhalingstekens contingentie aanhalingstekens verwoordt de ervaring van het ons onverwacht overkomen van het toevallige
- 227 Augustinus : de ordine :
- “Als iemand zijn aandacht zo zou concentreren op een detail (oftewel alleen op het eigen, als contingent ervaren leven), dan ben je een mozaïekvloer zijn blik niet meer kon ontspannen dan de beperkte mate van één blokje, dan zou hij aan de maker kunnen verwijten dat hij geen verstand heeft van ordening en compositie. […] Dat het is nu precies wat minder onderlegde Mensen overkomt die met hun zwakke geest de allesomvattende onderlinge afstemming en harmonie van de dingen niet kunnen overzien en tot voorwerp van beschouwing maken: als iets hen pijnlijk treft omdat het voor hun bevattingsvermogen te groot is, dan nemen zij aan dat In de natuur een grote en lelijke wanorde heerst”
- 227 dit dictaat maakt eens te meer duidelijk dat het beginsel van grond het beginsel van orde is
- 227 Met contingentie in de sterke zin van het woord wordt echter een zijnde of gebeurtenis gekwalificeerd waarvan we het bestaan niet kunnen verklaren, niet Omdat we te weinig kennis hebben, maar Omdat de gronden ervoor niet te vinden zijn, dat het zijnde of deze gebeurtenis niet past In de veronderstelde harmonieuze orde die het beginsel van grond voorschrijft.
- 227 verwarring die hier optreedt is de mogelijkheid en onmogelijkheid: Dit is een paradox.
- 228 De gebeurtenis In de sterke zin van het woord het zijn van het zijnde als anders koppelteken kunnen koppelteken zijn tegemoet laat treden
- 228 het beginsel van voldoende grond is een echt ontologisch beginsel
.
229 10 Metafysisch – theologische variaties
- 229 In deel 1 zijn 4 vormen besproken die de metafysica volgens Aristoteles kan aannemen:
- Ontologie
- Substantieleer
- Oorzakenleer
- Theologie
- 229 Bij de twee oorzaken van Plato (de vorm oorzaak en de materiële oorzaak) voeg de Aristoteles twee bij: de werk zaak en de doel oorzaak
Maar de gevonden gronden kunnen zelf ook veroorzaakt zijn
- Vandaar dat Aristoteles in zijn bepaling van de Algemene metafysica al opmerkte dat van het zijnde als zijnde de eerste oorzaken en de beginselen gevonden moesten worden
- De oorzaak en gevolg moet ergens eindigen in zo’n eerste oorzaak
- 229 In de geschiedenis van de metafysica gaat de wijsgerige theologie de rol spelen van de wetenschap die het begin van alles onderzoekt
229 – 10.1 De God van Aristoteles
- 229 Dat juist aan de theologie deze taak kan worden toebedeeld is mede het gevolg van het christelijke idee van God als schepper
- 230 Bij Aristoteles is er sprake van 4 oorzaken
- 230 De doel oorzaak heeft het primaat. Het doel staat daarmee hoger in de zijnsorde dan de beweging: van de beweging is het bewogen zijnde meer
- beweging is daarmee altijd beweging richting het hogere.
- Het allerhoogste is in rust.
- De navolgende vertaling is niet probleemloos
- Om onze gedachte te bepalen kunnen we deze klassieke basisgedachte contrasteren met de tweede wet van de thermodynamica uit de hedendaagse fysica die stelt dat de entropie (wanorde) van een gesloten systeem altijd toeneemt: de natuurlijke beweging is niet die richting het hogere, maar wie richting het steeds verder en gelijkmatiger verdelen van energie, Omdat dit de waarschijnlijkste verdeling is
- Volgens het klassieke begrip van zijn kan echter alleen het hoogste zijnde, dat wil zeggen het zijnde dat het meest en eminente zin is, de hoogste doel-oorzaak zijn
- 230 God is daarom bij Aristoteles ook geen schepper of demiurg, maar onbewogen beweger
- 231 De onbewogen bewegen geeft deze bewogenheid door via de hogere zijnden aan de lagere zijnden, zoals een magneet zijn kracht via metalen doorgeven kan, zodat alle bewogenheid in mens en werkelijkheid uiteindelijk verlangen naar het volmaakte is. Dit belangen kunnen we met recht metafysisch verlangen noemen
- 231 Met het hedendaagse oog beschouwt lijkt dit metafysische verlangen niet langer In de natuur te kunnen worden herkend. In de fysische natuur vinden we het en tropische streven naar gelijkmatigheid, en In het biologische leven vinden wij het streven om te overleven door zich aan te passen aan de omstandigheden
- 231 Bijvoorbeeld Messi, hij concentreert zich op zijn eigen voetballende wezen. Evenzo die zulk Aristoteles’ god onbekommerd om de werkelijkheid die hij niet is. De eigen kwaliteit van deze onbewogen beweger is het denken
- 231 Als we ons vervolgens afvragen wat dit goddelijke denken precies denkt, dan is het verrassende antwoord: zichzelf . . .
- 232 Daarom is het goddelijke denken volgens aristoteles niets anders dan een vorm van zelf beschouwing, het denken dat zichzelf denkt. De activiteit van dit denken is voor Aristoteles bovendien de hoogste en volmaakte vorm van leven of levendigheid
- 232 Het Griekse woord “energeia” betekent letterlijk “in werking zijn” of ” aan het werk zijn”. Deze letterlijke vertaling zien we terug in het Nederlandse woord “werkelijkheid”. Een activiteit ….
- 232 De ultieme vorm van menselijke zelf projectie is te vinden in Boek XII van de Metafysica, de actieve voltrekking van het menselijk denken en de levendigheid die de mens daarin van zijn eigen denkvermogen gewaarwordt, worden geprojecteerd op de doel oorzaak van al wat is.
- 233 Aan Nietzsche ’s analyse kan men toevoegen dat deze projectie tegelijkertijd de zin en de kwetsbaarheid van de ervaring aan dit goddelijke denken ontneemt.
- Daarmee veranderen bovendien de waarde en de zin van de levendigheid van het denken.
- Bij de god van Aristoteles is dit de levendigheid van de eigen pure activiteit
- ——–
- 233 Is echter de levendigheid die de mens ondergaat als hij denkt werkelijk alleen het gevolg van de activiteit van dat denken?
- 233 Is deze levendigheid niet evenzeer het gevolg van de aan het menselijk denken inherente passiviteit, omdat die denken bewogen wordt door iets wat anders is dan herdacht, waar het mee vertrouwd was of het verwachtte?
- 233 En zindert in die bewogenheid voortgebracht door de ontvankelijkheid van het denken niet ook altijd een mogelijke bedreiging dat er zich iets te denken geeft wat het niet denken kan en wat het denkvermogen aantasten en ontwrichten zal?
- 233 Heeft het menselijk denken werkelijk het goddelijke denken en zijn orde als maat en richtsnoer?
- 233 Of De maat van het menselijk denken juist gelegen In het ontvankelijke denken, met zijn eigen bewogenheid en levendigheid, zijn ontvankelijkheid en vergankelijkheid?
233 – 10.2 Onto-theologie
- 233 Het zijn van het zijnde, van elk zijnde, hoe verschillend ook, wordt afgemeten aan het zijn van het hoogste zijnde
- 233 Als het zijn van de mens mede gelegen is in het denken,
- is de maat van dit denken dan het goddelijk denken,
- of heeft dit denken in het ontvankelijke denken een eigen maat,
- die bovendien niet als een gebrekkige variant van het goddelijke denken wordt aangeduid?
- 234 Omdat voor Aristoteles de ultieme doel oorzaak het pure denken zelf is, geldt bovendien dat de redelijkheid de maat voor het zijn van alle zijnden is
- 234 De vraag naar de werkelijkheid zelf noopt filosofen om de vraag naar god stellen, omdat alleen het hoogste zijnen de redelijke aard van de werkelijkheid kan verzekeren
- 234 Hier vinden we een andere betekenis van onto-theologie:
- Een ontologie, een logos of leer van de zijnen, is alleen maar mogelijk op basis van de veronderstelde redelijkheid van het zijnde.
- Deze redelijkheid vindt haar ultieme rechtvaardigingsgrond In het metafysische godsbegrip
- 234 Met specifieke bepaling van de christelijke god als schepper voltrekt zich wel een belangrijke betekenis verschuiving In de geschiedenis van de metafysica.
- Elk fijnde dat niet god is, wordt vanaf dat moment als geschapen- zijnde bepaald
- 235 […] zodra god niet louter samenvalt met de doeloorzaak, maar ook een rol toebedeeld moet krijgen als werkoorzaak, leidt dit, vanuit een aristotelisch perspectief, tot een verdeling in god die als vanzelf de genoemde vragen oproept
- 235 In de 3 basale karakteristieken van de volmaaktheid van de christelijke god vindt het aristotelische drietal een eigen plaats:
- Theöria = theorie
- Poiësis = maken
- Praxis = praktijk, als tegenhanger van theorie
- Het hoe maak de goddelijke kennen is alwetendheid, en Dit is bepaald niet hetzelfde Als het denken dat Alleen zichzelf denkt
- Het volmaakte kunnen of vermogen dat voor het maken vereist is, is almacht
- De kern in het denken over deze 3 karakteristieken in de middeleeuwen
- is de vraag naar het goede
- 236 Voordat de wil een centrale rol gaat spelen in kâns metafysica van de moraal koma speelt er dus al een cruciale rol om de orde van de werkelijkheid te redelijk te houden:
- het beginsel van grond vereist immers dat we de gronden kunnen aangeven Waarom iets bestaat
- 236 Als het bestaande berust op de scheppende daad van God, en het denkbaar is (en gezien de absolute potentie voor god dat dit ook mogelijk is) om iets anders te scheppen, moet er een grond zijn die verklaart waarom deze schepping bestaat, en niet een andere
- Deze grond is in de goddelijke wil te vinden, In de goddelijke preferentie en voorkeur voor deze schepping in plaats van een andere
- deze wil verdient volgens de traditie het predicaat redelijk, omdat hij gericht iets op het goede en zelfs algoed is
- 236 “De orde is datgene waardoor alle dingen geleid worden die door god geconstitueerd zijn”
- 236 De redelijke orde is niets anders dan de beste, redelijkste oplossing van dit eigenaardige probleem hoe een volmaakte schepper [toch] een werkelijkheid voortbrengt die gekenmerkt wordt door onvolkomenheden
- 237 De we geven orde is ”as good as it gets”. Beter kan dit wordt het niet. Men kan het kwaad, de dwaasheid en andere vormen van gebrekkigheid niet uitbannen, maar slechts een eigen plaats geven
- De kern in het denken over deze 3 karakteristieken in de middeleeuwen
237 – 10.3 Leibniz’ formulering van het beginsel van grond
- 237 Leibniz formuleert het beginsel van grond op verschillende wijzen en in verschillende teksten
- 237
- Leibniz : principes de la nature et de la grace paragraaf 7
- Leibniz, Principes van de natuur en gratie (1714)
- https://manuelnumeriquemax.belin.education/philosophie_voie_generale-terminale/topics/philo-tle-c11-311-a_leibniz-emphasis-principes-de-la-nature-et-de-la-grace-emphasis-1714
- “Tot dusverre hebben we slechts gesproken als natuurwetenschappers.
- Nu moeten we ons verheffen tot de metafysica door ons te bedienen van het grote beginsel, gewoonlijk weinig gebruikt, dat inhoudt dat niets gebeurt zonder een voldoende reden dat wil zeggen dat er niets gebeurt zonder dat dit mogelijk zou zijn voor iemand met voldoende kennis van zaken, een reden te geven die toereikend is om te bepalen waarom iets aldus is en niet anders
- Als ik begin zo gesteld is, is de eerste vraag waarop men recht heeft:
- Waarom is er veeleer iets dan niets?
- Want niets is eenvoudiger en gemakkelijker dan iets
- Vervolgens, onderstellen dat de dingen moeten bestaan, moet het mogelijk zijn rekenschap af te leggen Waarom ze aldus bestaan en niet anders”
- 238 Het beginsel van grond is voor Leibniz dus het beginsel van de metafysica,
- en dit beginsel schrijft aan al wat is een redelijke orde voor:
- elk zijnde is in deze orde van het begrond-zijn opgenomen.
- 238 Heidegger zal zeggen: het beginsel van grond is het grondbeginsel van de metafysica, het fundamentele beginsel waarvan de metafysica afhangt
- en dit beginsel schrijft aan al wat is een redelijke orde voor:
- 8. Welnu, deze voldoende reden voor het bestaan van het universum kan niet worden gevonden in de opeenvolging van contingente dingen […].
- Het is dus noodzakelijk dat de voldoende reden, die niet langer een andere reden nodig heeft, buiten deze reeks toevallige dingen ligt en wordt gevonden in een substantie, die de oorzaak is, of die een noodzakelijk wezen is, die de reden voor zijn bestaan draagt met zichzelf;
- anders zouden we nog niet voldoende reden hebben waar we terecht zouden kunnen komen.
- En deze laatste reden der dingen wordt god genoemd .
- 239 Leibniz :
- De voldoende reden, die geen andere reden behoeft, moet Daarom buiten deze reeks van contingente dingen liggen en gevonden worden in een substantie die er de oorzaak van is, oftewel een noodzakelijk zijn is die reden voor zijn eigen bestaan in zichzelf draagt. Anders zou men nog geen voldoende reden hebben gevonden waarmee men zou kunnen eindigen. En deze laatste reden van de dingen heet god
- 239 Leibniz Monadologie:
- $53 Welnu, omdat er een oneindig aantal mogelijke universa aanwezig is In de ideeën van god en omdat er maar één kan bestaan, moet er een voldoende grond bestaan voor de keuze van god, die hem eerder tot het ene dan tot het andere universum doen besluiten
- $54 deze grond kan slechts gevonden worden In de geschiktheid of In de graden van volmaaktheid die deze werelden bevatten, want elke mogelijke wereld heeft het recht om aanspraak te maken op bestaan naar de mate dat zij volmaaktheid bevat
- $55 En Dit is de oorzaak van het bestaan van het beste dat god kind door middel van zijn wijsheid, hij kiest door zijn goedheid, en dat hij voortbrengt door zijn macht
- 240 De redenering is hier klip en klaar:
- $53 echt staat er een voldoende reden moet zijn te geven die verklaart Waarom deze en niet een andere wereld bestaat
- $55 zeg dat deze reden vinden is In de alwetendheid koma almacht en al goedheid van God: god kent de beste wereld en heeft het vermogen om die te maken In de goede wil om die te kiezen. Canon comma willen en maken vormen een integraal geheel In de figuur van de schepper
- $54 vertelt ons hoe er geselecteerd wordt tussen werelden.
- 240 Het metafysische drama van de werkelijkheid speelt dus in feite buiten de werkelijkheid zelf af, in het eraan voorafgaande domein van het mogelijke dat ze zich voor het goddelijke tribunaal bevindt en daar het oordeel hoort over deze eis om werkelijk te worden
- 241 God om de volmaaktheid berekenen en vervolgens op basis van deze berekening de optimale oplossing tot stand brengen. God zie je een volmaakte ingenieur die de optimale constructie van de werkelijkheid nastreeft
- 241 Met deze voorstelling van god in ons achterhoofd stellen we nu de vraag hoe men deze voorstelling heeft bekritiseerd In het moderne denken en hoe zij doorwerkt in onze werkelijkheidsopvatting vandaag
243 – 11 Het einde van de metafysica
- 243 In de moderne filosofie is de vraag naar de mogelijkheid van de metafysica ook altijd de vraag naar het einde van de metafysica
- 244 Hoe eenduidig en eenvoudig het beginsel van grond ook door leibniz formuleert lijkt te zijn, toch is er met het begrip “grond” wel degelijk een lastige meerduidigheid in het beginsel geslopen
- 244
- De menselijke handeling heeft gronden en die noemen we motieven
- De bewegingen en deeltjes die de fysica bestudeerd hebben ook gronden, en die noemen we oorzaken
- Een syllogisme heeft ook gronden en die noemen we premissen
- Redeneringen hebben ook gronden en die noemen we argumenten
- Kennis heeft gronden, en dan spreken we over kengronden
- 244 Als het moderne denken de crisis uitroept van de metafysica, en Als we vervolgens deze crisis willen begrijpen vanuit het beginsel van grond, dan bedoelen we vanzelfsprekend niet Zonder meer alle betekenissen van grond, alsof er geen enkel bereik In de werkelijkheid zou zijn waarin we op zoek kunnen gaan naar gronden.
- 244 In K-v-d-Z-R van Kant vinden we een voorbeeld van dit onderscheid:
- “Alles wat gebeurt heeft een oorzaak”.
- Omdat we oorzakelijkheid nooit uit een waarneming kunnen afleiden, kan dit geen oordeel a posteriori zijn.
- Tevens geldt echter dat het begrip “gebeurtenis” het begrip “oorzaak” niet insluit en dat het laatste begrip niet uit het eerste is af te leiden
- Daarom is het bovendien geen analytisch oordeel
- Het is dus een synthetisch oordeel: het verbindt het begrip “oorzaak” met het begrip “gebeurtenis”, en deze verbinding voegt iets aan het begrip gebeurtenis toe dat het niet analytisch bevat
- 245 Oorzakelijkheid is daarom voor Kant een verstandsbegrip
- 245 De hele reeks of keten van oorzaken is echter nooit als object gegeven en gekend, zoals Leibniz wel meende, maar Alleen door de reden gedacht
- 245 Vandaar dat kant stelt dat we ons onderzoek van de wereld doen alsof deze wereld een orde is en alsof de reeks van oorzaken bestaat:
- K-v-d-Z-R A 619
- Het ideaal van het hoogste wezen is volgens deze overwegingen niets dan een regulatieve beginsel van de rede wat ons opdraagt om alle verbindingen In de wereld te bekijken alsof ze uit een al genoegzaam noodzakelijke oorzaak voorkomen, om daarop de regel van een systematische en volgens algemene wetten noodzakelijke eenheid bij de verklaring van die verbindingen te baseren; er wordt geen opzich noodzakelijk bestaan mee aangeduid
- 246 In ons denken over de wereld benaderen we de verschillende verbanden in de wereld alsof ze teruggaan op één noodzakelijke grond, ik om het bestaan van deze grond vast te stellen, maar om aan te geven dat ons denken altijd zoekt naar de systematische eenheid die alle verbanden bij elkaar brengt en in hun samenhang laat begrijpen.
- Het beginsel van grond is dus een idee van de rede, die ons echter tegelijkertijd blootstelt aan een transcendentale illusie:
- we doen alsof de wereld een orde heeft
- Het beginsel van grond is dus een idee van de rede, die ons echter tegelijkertijd blootstelt aan een transcendentale illusie:
- K-v-d-Z-R A 619
247 11-1 De zelfmoord van de metafysica
- 248 Ten opzichte van kant, voor wie de vrijheid vooral het morele individuele leven van de mens betreft, voegt de notie van vrijheid iets cruciaals toe:
- Vrijheid betreft niet alleen het morele leven van elk individu, maar drukt zich ook uit in objecten die onderdeel worden van de historische en culturele werkelijkheid
- De vrijheid verwerkelijkt zich zo in een maatschappij en de individuen die in een bepaald tijdperk en in een bepaalde cultuur leven, zijn mede gevormd door deze “objectieve geest” (Dilthey) en de geestelijke werkelijkheid die ermee gepaard gaat
- 248 Objecten zijn […] anders van aard dan natuur objecten, en ze dienen daarom ook op een andere manier bestudeerd te worden:
- alleen iemand die van binnenuit weet heeft van een levenssamenhang, kan in de uitdrukkingen ervan de levenssamenhang van een ander vermoeden, herbeleven en begrijpen
- 248 Vandaar dat Dilthey mocht dat Kant’s kritiek van de zuivere rede aangevuld dient te worden met een kritiek van de historische rede, die de hermeneutiek als methode van de geesteswetenschappen kan funderen
- 249 In navolging van kant ziet de Dilthey de metafysische uitspraak in de eerste plaats als een misverstand of een zelf misleiding, maar zij doet tegelijkertijd iets meer dan dat:
- ze doet zich voor als een uitspraak met een waarheidsclaim, maar moet gezien worden als de uitdrukking van een levenssamenhang
- 249 Dilthey:
- Maar het licht heeft geen algemeen geldige waarheid.
- Men heeft ongeveer in dezelfde tijd Schelling een openbaarheid filosofie, Hegel zijn wereldrede, Schopenhauer zijn wereldwil, de materialisten hun anarchie van de atomen horen bewijzen – alle uit even goede of slechte gronden.
- Gaat het erom onder deze systemen het ware uit te zoeken?
- Dat zou een zonderling bijgeloof zijn. Deze metafysische anarchie doet ons zo duidelijk als mogelijk de relativiteit van alle metafysische systemen inzien
- 250 De antieke en de middeleeuwse wijsbegeerte begrepen zichzelf als een “monotheïstische metafysica”
- 250 In de moderne tijd wordt de mens zich echter bewust van zijn subjectieve individualiteit, en dit leidt tot een andere, subjectieve houding tot de werkelijkheid
- 250 De ouding van de mens tot de werkelijkheid wordt niet langer in eerste instantie begrepen als gegrond In de werkelijkheid zelf maar als gegrond In de subjectiviteit van de denker, diens rijkgeschakeerde mentale leven
- 250 Dit wat aangeduid met de term “epistemologsering van de metafysica” (kennis)
- 251 Zodra het inzicht werkelijk tot de filosofie doordringt dat de metafysica zelf niets meer is dan de uitdrukking van de individuele houding tot de werkelijkheid, dan zal de waarheidsaanspraak van de metafysica niet langer serieus genomen worden en zal de metafysica niet langer als wetenschap kunnen bestaan
251 — de onmogelijkheid van de fysica
- 252 Dilthey geeft een verschil aan tussen het
- contradictie beginsel
- Dit beginsel is een logisch beginsel
- beginsel van grond
- Dit insel heeft niet dezelfde universele strekking, en het kan evenmin gezien worden als een logisch beginsel
- Dilthey geeft hierbij het volgende gedachtenexperiment:
- Neem de leefwereld en het wereldbeeld van de mythische mens ingedachten
- Stel dat een filosoof met het beginsel van grond naar de mythische mens zou zijn gegaan en tegen hem zou hebben gezegd:
- “waar jij onberekenbare wils smachten ziet, daar heerst eigenlijk een volstrekt redelijke orde volgens het beginsel van grond”
- Wat zou dan de reactie van de mythische mens zijn? Een dergelijk inzicht had die mens nooit in zijn overtuigingen omtrent zijn goden gestoord
- 254 De en ze is niet Alleen cannon, maar ook leven
- 254 Als we ons eigen leven proberen te begrijpen en er een samenhang in proberen aan te brengen, kunnen we dat doen door een verhaal te vertellen, onze autobiografie
- 254 veel van de ingredienten in een verhaal lijken het echter zonder reden of grond te moeten doen:
- omstandigheden, gebeurtenissen en ontmoetingen lijken toevallig, onze eigen reacties op gebeurtenissen en omstandigheden hangen af van onze gemoedsgesteldheid, die vooral in zichzelf gegrond lijkt, enzovoort
- 254 Het verhaal is zelf een vorm van verzamelen, en dus een vorm waarbij niet de orde het argument is
- 255 Het verhaal met accidentele en contingente aspecten zegt waarschijnlijk niks over wat wij zijn, maar verhalen zijn onmisbaar als ze een antwoord zoeken op de vraag wie we zijn
- (Arendt : de menselijke conditie bladzijde 175)
- 255 In het vertellen van de verhalen van wie we zijn, Laten we steeds opnieuw zien hoe mens-zijn altijd anders-kunnen-zijn is
- 255 Vertellen betekent selecteren en schikken
- Dilthey geeft hierbij het volgende gedachtenexperiment:
- Dit insel heeft niet dezelfde universele strekking, en het kan evenmin gezien worden als een logisch beginsel
- contradictie beginsel
256 – 11.2 Het bijeenhoren van zijn en grond
- 256 Net als Dilthey betoogt Heidegger dat het beginsel van grond het grondbeginsel van de metafysica is
- 257 Het verschil tussen Dilthey en Heidegger kunnen we zien als een variatie tussen een
- hermeneutiek van het vertrouwen en een
- hermeneutiek van de argwaan
11-2-1 Het beginsel van grond als stelling over het zijnde
- 258 Zie ook blz 45 : existentie.
- 258 Bij de uitspraak “het schoolbord is wit” drukken wij een oordeel over een zijnde uit.
- Om ware van onware proposities te onderscheiden, moeten we rekenschap kunnen afleggen van ons oordeel
- Het predicaat “wit” is verbonden met het zijnde “schoolbord”
- 258 Heidegger benadrukt daarnaast dat het beginsel van grond het beginsel van de terug te geven grond is
- 259 In Het Duitse woord voor object: Gegenstand, horen we duidelijk terug dat het object tegenover het subject staat
- 259 De grond moet een toereikende of voldoende grond zijn
- 260 Heidegger:
- “Niets is zonder grond (alles heeft een oorzaak). Het beginsel zegt nu: om het even wat gaat door voor een zijnde dan en slechts dan Als het voor het voorstellen als een berekenbaar object is gewaarborgd”
- 261 De werkelijkheid komt via het rekenende denken onder het beslag van de menselijke wil. De dubbele metafysica van Kant, het dualisme van natuur en vrijheid, wordt hier in een nieuw verband gedacht: de berekening van de natuur stelt deze natuur ter beschikking van de menselijke wil
11-2-2 overgang: de vervolmaking van het zijnde in de techniek
- 261 Volgens Heidegger komt dit rekenende denken nergens zozeer tot ontplooiing als in de moderne techniek en het wetenschappelijk apparaat dat daarbij hoort.
- Daarin wordt het zijnde puur als berekenbare benaderd, en bij uitstek In de techniek streven we de vervolmaking die het beginsel uitspreekt na.
- De moderne techniek (het atoomtijdperk) is daarmee voor Heidegger het fenomeen bij uitstek waarin het zijns begrip dat uit het beginsel van grond spreekt tot uitdrukking komt
- 262 Echter: met de atoomenergie hebben we krachten ontketend die zo groot zijn dat ze ons kunnen vernietigen
- 262 In de vorm van technologie blijkt het wetenschappelijke, rekenen we denken niet zozeer het beschrijvende denken te zijn, maar het denken dat de wereld opnieuw inricht en dat daardoor, zoals Heidegger schrijft, ook iets uitricht in en met de wereld in en met de mens.
- 262 De volledige maakbaarheid van de werkelijkheid is de betekenishorizon die het beginsel van grond in de moderne tijd geopend heeft
- 263 vandaag noemen we het tijdperk waarin we leven niet langer naar de ontdekking van het atoom, we noemen dit nu het antropoceen.
- 263 dreigende het atoom tijdperk In de vorm van kernwapens comma kernafval en kernreactoren onze leefomgeving te bedreigen, inmiddels hebben onze technologieën zo’n impact gehad dat onze leefomgeving als geheel, de aarde, zucht en steunt onder onze horigheid aan het beginsel van grond. De vraag is hoe we met zo’n gevaar omgaan . . . .
- 263 Heidegger vraagt zich af of er ook nog een andere manier van denken kan zijn dan het rekenende denken
11-2-3 Het beginsel van grond als woord van het zijn
- 264 Heidegger noemt deze manier van denken “het bezinnende denken”
- Deze bezinning is in zeker opzicht Heideggers variant van Aristoteles’ theoria, namelijk in dit opzicht dat het bezinnende denken niet wil inrichten of manipuleren, maar het zijnde wil laten zijn
- 264 Terugkijkend vanuit de moderne impact van het beginsel van grond, blijkt Aristoteles’ theoria een dubbele potentie te hebben:
- Enerzijds kan deze zich ontwikkelen door het rekenend denken, zoals ze feitelijk gedaan heeft,
- Anderzijds kan mijn ook de nadruk leggen op het verschil van theoria met praxis en techne, namelijk al zijn houding tot het zijnde die dit zijnde niet veranderen wil, maar het laat wat het is
- 264 het rekenen de denken luistert naar het beginsel van grond door horig en gehoorzaam aan te zijn en door de wereld te denken binnen de betekenis Horizon van dit beginsel, door alle zijnden die het tegemoet treden binnen deze Horizon te trekken en een navenant mee om te gaan
- 264 Het bezinnende denken probeert op een andere manier te luisteren naar het beginsel van grond, het beginsel van grond zelf.
- Dit element, is voor Heidegger niets anders dan de specifieke zin van zijn die uit het beginsel spreekt.
- Waar het rekenende denken zoekt naar het hoogste zijnde en de eerste grond, oriënteert het bezinnende denken zich op de zin van zijn die zich In het beginsel uitspreekt
- Dit roept de vraag op: Waarom horen zijn en grond bijeen?
- 265 Een beginsel is een beginsel omdat het niet te funderen is . . . .
- 266 Goethe:
- Waar onderzoek streeft en zoekt, nooit moe
- Naar wet en grond, naar het waarom en hoe
- Hoe? Wanneer? Waar? De goden blijven stom
- Hou je aan het wijl (bij tijd en wijle) en vraag toch niet waarom?
11-2-4 Het ontstellende zijn
- 267 Put de genoemde definitie, dat de mens een redelijk wezen is, het wezen van de mens uit?
- 268 De definitie van de mens als het redelijke dier betekent in het licht van het beginsel van grond dat het denkvermogen van de mens wezenlijk rekenend denken is
- 268 Deze definitie wordt opgeschort In het bezinnende denken dat in het beginsel van grond op de metafysische grond ervaring van het zijn als grond stuit
269 – 12 Anders dan orde
- 269 De opschorting van de orde die het beginsel van grond In het zijn aanbrengt, laat ons de transcendentie en subscendentie van deze orde zien:
- Hetgeen binnen de orde niet aan de orde gesteld kan worden
- omdat het haar hetzij te boven, hetzij te onder gaat
- Deze vorm van transcendentie en subscendentie om de redelijke orde betogen dat zijn geen orde, maar anders- kunnen- zijn is.
- Hetgeen binnen de orde niet aan de orde gesteld kan worden
269 – 12.1 God die het denken te boven gaat
- 269 Bij Descartes zagen we dat het uiteindelijk hoogste zijnde god moest zijn.
- Deze bricolage (knutselwerk) wordt door Levinas uitgebuit wanneer hij twee metafysica ’s tegen elkaar uitspeelt
- 270 Verwijzend nou ja de idee van het oneindige betoogt Levinas namelijk dat het menselijk denken in zichzelf iets aantreft wat het niet zelf heeft voortgebracht en ook niet zou kunnen voortbrengen: het treft in zichzelf iets aan wat niet van de orde van dat eigen denken van het subject is
- De god van Descartes wordt bij Levinas een naam voor transcendentie, voor dat wat voorafgaat aan het denken van het subject en dit denken te boven gaat, maar wat niettemin wel een merkteken in dit denken heeft nagelaten, waardoor dit denken nooit meester van zichzelf kan worden
- De idee van het oneindige tekent het denken als eindig, en wekt daardoor het metafysische verlangen op naar het oneindige, dat evenwel anders dan dit denken is
- Levinas:
- “De afstand die de inhoud van de idee en de idee zelf scheidt, maakt hier de inhoud van het idee zelf uit”
- 270 Levinas keert hier het godsbewijs om:
- Het bewijs waarmee de klassieke metafysica de redelijke orde van de werkelijkheid en daarmee haar eigen project tracht te funderen,
- wordt in deze interpretatie een bewijs voor de fundamentele ontvankelijkheid en eindigheid van het denken
- 270 Tegenover het beheersende denken staat het denken dat verlangt naar het andere, het vreemde, het ongedachte en het onverwachte: dit ontvankelijke denken weet zichzelf geborgen in deze afgrond
- 271 Descartes lijkt eerder een klassieke geste te doen:
- Om het project van het menselijk kennen en denken werkelijk te kunnen funderen, is de omweg langs het hoogste zijnde en het bewijs van het bestaan ervan een vereiste
- 271 Hoe kan er bij Descartes bij voorbaat een gelijkenis of een analogie gepostuleerd worden tussen het eindige denken van de mens en de oneindige rede van god, als die oneindige rede buiten het bereik van het menselijke denken valt?
- Het bewijs waarmee de klassieke metafysica de redelijke orde van de werkelijkheid en daarmee haar eigen project tracht te funderen,
272 12-1-1 Excurs: over gebeurtenissen
- 272 Een andere belangrijke categorie waarmee het hedendaagse denken de transcendentie voorbij elke orde denkt, is die van de
- 273 Zodra een gebeurtenis In de sterke zin van het woord heeft plaatsgevonden, is de tijd zelf in tweeën gekliefd, in een tijd voor en een tijd na de gebeurtenis
- 273 Een gebeurtenis is contingent (niet noodzakelijk) In de sterke zin van het woord
- 273 Bij Badiou is de gebeurtenis een werkelijke transcendentie In de zijnsorde wie heerst in een bepaald tijdperk en In de vormen van kennen die zijn zijns orde exploreren en vaststellen, introduceert de gebeurtenis iets volstrekt nieuws
- 273 We zien hier een belangrijke verwantschap met het denken van Levinas. Net als Levinas vinden we bij Badiou de formele ontologische zin van de gebeurtenis In het gegeven dat zij anders dan zijn is. Zij is pure transcendentie
- 274 Zowel bij Levinas als Badiou functioneert de transcendentie als een aanspraak op de mens en plaatst zij de mens voor de taak om een bepaalde ethische houding aan te nemen
- 275 Het nader beschrijven en duiden van de ethische en praktische nasleep van de gebeurtenis valt buiten het bereik van dit boek.
- Belangrijk is wel dat de gebeurtenis niet alleen een onverwacht of voor onmogelijk gehouden voorval is in een gegeven orde van de wereld, maar dat die gebeurtenis bovendien nieuwe bestaansmogelijkheden voor de mens sticht.
- De gebeurtenis is in deze sterke zin van het woord mogelijk-makend en daarmee de naam voor het ogenblik waarop het zijn de mens tegemoet treedt als anders-kunnen-zijn, al is het dan In de eerste plaats in de ethische zin van een andere mogelijke levensvorm of –houding
275 – 12.2 Het toevallige
- 275 Bij Levinas wordt transcendentie een naam voor een surplus dat de redelijke zijnsorde overstijgt en ontregelt
- 276 Boek VI Metafysica Aristoteles wijst op een zijnde dat aan de onderkant de zijns orde van het beginsel van grond overschrijdt, en dus een subsendentie wordt
- Subsendentie :: opheffen naar iets wat afwijkt van de vooruitgang
- 276 Boek VI is een van de boeken waarin aristoteles de theologie Als de hoogste van de theoretische wetenschappen bepaalt, Maar de vraag die ons hier interesseert is de volgende vraag:
- Het accidentele als toevallig
- We gaan dit bekijken met het volgende voorbeeld:
- Stel dat er iemand is die een vulpen maakt.
- Deze maker zal zich niet bezighouden met het gegeven dat de inktpatronen die erin passen zowel blauwe als groen inkt kunnen bevatten,
- of dat sommige mensen graag en andere mensen juist niet graag met een vulpen schrijven
- De vulpen kent ontstaan en vergaan: kan je wordt doelgericht gemaakt en zal ooit versleten raken door intensief gebruik of anderszins kapot gaan.
- De genoemde bijkomstigheden zijn echter niet in dit geregelde proces van ontstaan en vergaan opgenomen: ze zijn niet beoogd In het maken van de vulpen, maar komen er toevallig bij.
- Dit toevallige is […] dat wat anders-kan-zijn
- 277 Aristoteles onderscheidt twee soorten algemeenheid:
- Noodzakelijkheid: deze kent geen enkele uitzondering
- Regelmatigheid: als voorbeeld: In de zomer is het meestal warm, maar Er zijn uitzonderingen mogelijk
- 277 De conclusie die Aristoteles vervolgens trekt is veelzeggend: er moeten “beginselen en oorzaken zijn die geworden en vergankelijk zijn zonder dat ze in een proces van worden en vergaan betrokken zijn”
- 277 Wat betekent dit met betrekking tot het beginsel van voldoende grond?
- 277 Boek VI Metafysica Aristoteles 1027 b 9
- Alle dingen die zullen zijn, zullen dus noodzakelijk zijn. Iemand die nu leeft zal bijvoorbeeld sterven, en de voorwaarde daarvoor doet zich al voor
- (Dat wil zeggen: We zijn sterfelijke wezens door onze vergankelijke lichamen)
- Maar of dat sterven dan door ziekte of geweld zal zijn,
- (en dus ook wanneer het precies zal plaatsvinden)
- is nog niet gegeven, maar is ervan afhankelijk of dit gebeurt
- Het toevallige is, net als Plato’s simulacrum, een subcendentie van de redelijke orde
- 279 Arendt zal betogen dat deze individualiteit en de ermee gepaard gaande constitutieve rol van de contingentie niet In de eerste plaats In het fenomeen van de dood gevonden moet worden, maar zich ook aan kondigt In het fenomeen van de geboorte
- zie je hier voor de menselijke conditie $$ 24-26
- 279 Bovendien kan de mens door te handelen iets nieuws initiëren in de sociale wereld waarin hij leeft. Het is algemeen waar dat mensen handelen, maar elk echt initiatief beïnvloedt en verandert zijn concrete omgeving op een unieke en onvoorstelbare wijze, niet in de laatste plaats omdat het niet duidelijk is hoe de anderen op dit initiatief zullen reageren
- 280 De overwegingen van Arendt en Heidegger uitbreidend tot elk zijnde, betoogt Jean Luc Nancy (1940) dat zijn existentie in eerste instantie als respectievelijk mede-zijn en co-existentie gedacht moeten worden
- Alle dingen die zullen zijn, zullen dus noodzakelijk zijn. Iemand die nu leeft zal bijvoorbeeld sterven, en de voorwaarde daarvoor doet zich al voor
280 – 12.3 Anders-kunnen-zijn
- 281 Het idee dat de bestaande wereld de beste van alle mogelijke werelden is
- werd in 1710 geformuleerd door de Duitse filosoof Gottfried Leibniz in zijn Théodicée.
- Leibniz probeert in dit werk het probleem van het lijden logisch op te lossen en komt tot de conclusie dat er geen betere wereld mogelijk is dan de huidige; als er wel een betere wereld mogelijk was, dan had de goede god die immers wel geschapen
https://nl.wikipedia.org/wiki/Beste_van_alle_mogelijke_werelden
- 282 Net Als de vreemdeling in de Sofist kiest Leibniz ervoor dat het zijn ordelijk is. Het werkelijk worden van een van de mogelijke werelden moet toch immers ergens op gebaseerd zijn?
- Leibniz kiest niet voor niets in zijn formulering van het beginsel van grond niet voor de formulering
- “Waarom is er iets?” maar voor
- ” Waarom is er iets en niet veeleer niets?”
- en hij vraagt niet:
- “Waarom is het zijnde aldus?”maar
- “Waarom is het zijnde aldus en niet veel eer anders?”
- Leibniz kiest niet voor niets in zijn formulering van het beginsel van grond niet voor de formulering
https://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_van_de_toereikende_grond
- 282 De wet van de toereikende grond zegt dat voor alle dingen in de wereld een oorzaak (of grond) is aan te voeren. Niets gebeurt zomaar en alles is dus in beginsel verklaarbaar.
- 283 De wereld die tot bestaan komt is niet geleid door een orde of keus. Als het orde-denken werkelijk is opgeschort, is ook deze werkelijk wereld zelf niet slechts het zich afspelen van een reeks voorziene en gekozen werkelijkheid. Wat ontstaat, ontspringt spontaan
- 284 Dit anders-kunnen-zijn dat zich steeds op een andere manier kan melden in steeds verschillende zijnen is Daarom niet te ontdekken voor een denken dat Alleen een vooronderstelde orde naspeuren kan.
- Alleen een denken dat bereid is de ontsteltenis en duizelingwekkende ervaring van het anders-kunnen-zijn te kunnen ondergaan, en dat zich tevens inspannen wil om deze ervaring ter sprake te brengen en in de taal te bewaren, is een denken dat voor deze zijnssfeer geschikt is
- Dit denken noemen we het getuigende denken.