laatste wijziging: 24-05-2023
DEEL 2 – 14 delen I t/m XIV
Deel 2 bestaat uit 14 delen, genummerd met Romeinse cijfers Bladzijde 209 tot en met 275
Ik heb al deze alinea’s voorzien van een letter codering, bijvoorbeeld G of CT, zodat ik gemakkelijk naar een detail kan refereren.
I
- 209 A Hoe kun je een dier driftig, angstig, treurig, blij, geschrokken voorstellen.
- Maar hopend?
- En waarom niet?
- Kan alleen degene hopen die kan spreken?
- Alleen degenen die het gebruik van een taal beheerst
- 209 C “Hij voelde per seconde lang hevige pijn “.
- Waarom klinkt het vreemd: “hij voelde een seconde lang een diep verdriet “?
- Alleen omdat het zo zelden voorkomt?
II Het begrip "is" / betekenis
- 211 A Met zijn woorden “toen ik dat woord hoorde, betekende het voor mij . . . ” refereert hij aan een tijdstip en aan een manier om het woord te gebruiken
- (natuurlijk is het deze combinatie die wij niet begrijpen.)
- En de uitdrukking “hij wilde toen zeggen . . . ” refereert aan een tijdstip en aan een handeling.
- Ik spreek van de wezenlijke referenties van een uiting om ze te scheiden van andere bijzonderheden van onze manier van uitdrukken. Wezenlijk voor een uiting zijn de referenties die ons ertoe zouden brengen een ons voor het overige onbekende wijze van uitdrukken te vertalen in deze bij ons gebruikelijke vorm.
- 211 C De woorden “de roos is rood” zijn zinloos, wanneer het woord “is” de betekenis “is gelijk aan” heeft.
- Betekent dit: wanneer je die zin uitspreekt en “is “daarin als gelijkheidsteken (=) bedoelt, dan verdwijnt de zin van de woorden?
07-08-2019 Het woord is heeft dus twee betekenissen; In de context van “2 x 2 is 4” is het woord is dus eigenlijk is gelijk aan
- 211 D We nemen een zin en verklaren iemand de betekenis van elk van de woorden; hij leert ze daarmee toepassen en dus ook de zin toe te passen. Alleen plaats van de zin een zinloze woorden reeds gekozen, dan zou hij die niet leren toepassen. en verklaar je het woord “is” als gelijkheidsteken, dan leert hij niet de zin “de roos is rood” te gebruiken.
- En toch is er wel iets juist van dat “verdwijnen van de zin“. Je ziet het aan dit voorbeeld: je zou tegen iemand kunnen zeggen: als je de uitroep “hij, hij! “Met gevoel wilt uitspreken, mag je daarbij niet aan eieren denken!
- 211 E <176> Het beleven van een betekenis en het beleven van een voorstellingsbeeld.
- “In beide gevallen beleef je iets “, zou je willen zeggen,
- Alleen iets anders. Een andere inhoud vertoont zich aan het bewustzijn. Staat voor het bewustzijn
- /// JST Wat is de inhoud van een voorstellingsbeleving?
- Het antwoord is een beeld, of een beschrijving.
- /// JST En wat is de inhoud van een betekenisbeleving?
- Ik weet niet wat ik moet antwoorden
- Als die uitspraak de een of andere zin heeft, dan is het dat beide begrippen zich op soortgelijke wijze tot elkaar verhouden als de begrippen “rood” en “blauw“; en dat is onjuist
- 212 I Wie de betekenis van een woord de binnen is geschoten, en wie het niet weer is vergeten, kan het woord nu op deze manier toepassen.
- Wie de betekenis te binnen schoot, die weet haar nu, in de inval was het begin van het weten.
- In welk opzicht lijkt die inval dan op een voorstellingsbeleving?
- 212 J /// JST Wanneer ik zeg “Meneer Zwitser is geen Zwitser“,
- bedoel ik het eerste Zwitser als eigennaam, het tweede Zwitser als soortnaam.
- Moet er zich in mijn geest bij de eerste Zwitser dus iets anders afspelen dan bij de tweede Zwitser?
- (aangenomen dat ik de zin niet “als een papegaai” uitspreek)
- probeer het eerste Zwitser als soortnaam in het tweede als eigen naam te bedoelen!
- Hoe doe je dat?
- Wanneer ik het doe, knipperen mijn ogen van inspanning, terwijl ik probeer van elk van beide woorden de juiste betekenis voor de geest te krijgen
- Maar haal ik mij dan ook bij het gewone gebruik van de woorden hun betekenis voor de geest?
- bedoel ik het eerste Zwitser als eigennaam, het tweede Zwitser als soortnaam.
- 213 K Wanneer je de zin op de gewone wijze uitspreekt speelde zich dat duidelijk iets anders af.
- Wat zich daarbij niet afspeelt is dat “zich voor de geest halen van de betekenis”
III - Beeld, tekening + voorstelling
- 214 A Wat maakt mijn voorstelling van hem tot een voorstelling van hem?
- Niet de gelijkenis van het beeld.
- Voor de uitspraak “ik zie hem nu levendig voor mij “geldt dezelfde vraag als voor de voorstelling.
- Wat maakt deze uitspraak tot een uitspraak over hem?
- Niet iets dat erin besloten ligt, of tegelijkertijd gebeurt (“er bestaat”).
- Wanneer je wil weten wie hij heeft bedoeld, vraag het hem dan!
- (Het is echter ook mogelijk dat mij een gezicht voor ogen staat, dat ik het zelfs kon tekenen, en niet weet wie het toebehoort, waar ik het heb gezien.)
- 214 B Maar stel dat iemand zich bij het voorstellen van iemand, of in plaats van het zich voorstellen, een tekening maakte; al was het maar met een vinger in de lucht.
- ( Je zou dat een “motorische voorstelling” kunnen noemen)
- Dan zou je kunnen vragen “wie stelt dat voor?”
- En zijn antwoord zou beslissend zijn
- Het is precies alsof hij een beschrijving in woorden had gegeven, en die kan ook gewoon de plaats innemen van de voorstelling
13-06-2019 Deze 3 voorstellingen beelden allemaal hetzelfde uit,
KARIKATUUR | SCHETS | FOTO |
IV - De ziel
- 215 E /// JST De godsdienst leert dat de ziel kan bestaan als het lichaam er niet meer is.
- Begrijp ik eigenlijk wat de godsdienst leert?
- Natuurlijk begrijp ik het – ik kan mij er van alles bij voorstellen.
- Er zijn immers ook schilderijen van die dingen gemaakt.
- En waarom zou zo’n schilderij slechts een onvolmaakte weergave van de uitgesproken gedachte moeten zijn?
- Waarom zou het niet hetzelfde doel kunnen dienen als de gesproken leer?
- En het gaat om het doel dat het dient
V - Twee taalspelen : experiment / toneelstuk
- 216 B Psychologie gaat over het gedrag, en niet over de ziel?
- Wat rapporteert de psycholoog?
- Wat observeert hij?
- Toch het gedrag van mensen, in het bijzonder hun uitingen?
- Maar die gaan niet over gedrag
- 216 C “Ik merkte dat hij uit zijn humeur was”
- Is dat een mededeling over zijn gedrag of over zijn mentale toestand?
- (“De lucht ziet er dreigend uit “: gaat dat over het heden, of over de toekomst?)
- Beide; maar niet naast elkaar; over één via het ander
- 217 E Ik beschrijf een psychologisch experiment:
- Het apparaat, de vragen van de onderzoeker, de handelingen en antwoorden van de proefpersoon
- En nu zeg ik dat dit een scène uit een toneelstuk is. – Nu is alles anders.
- Men zal dus zeggen: wanneer dit experiment op dezelfde wijze in een boek over psychologie beschreven zou staan, zou de beschrijving van het gedrag als uitdrukking van iets mentaal als worden opgevat, omdat men veronderstelt dat de proefpersoon ons er niet tussen neemt, de antwoorden niet uit het hoofd heeft geleerd, en dergelijke dingen meer
- We veronderstellen dus iets?
- Zouden we ons echt zo uitdrukken: “ik veronderstel natuurlijk dat . . . “?
- Of alleen daarom niet, omdat anders dat al weet?
- 217 F Bestaat een vooronderstelling niet daar waar twijfel bestaat?
- En de twijfel kan het geheel ontbreken.
- Er komt een einde aan het twijfelen
- 217 G Het is hier als met de verhouding tussen een fysisch voorwerp en zintuiglijke indrukken.
- We hebben nu te maken met taalspelen, en de onderlinge relaties zijn gecompliceerd van aard.
- Als je deze relaties tot een eenvoudige formule terug wil brengen, gaat het mis
VI - De beleving van woorden, het als-gevoel
- 218 A Wij communiceren met anderen, zonder te weten of ook zij dezelfde belevingen hebben als wij.
- 218 C De betekenis is niet de beleving bij het horen of ze uitspreken van het woord, en de zin van een zin is niet een complex van die belevingen
- /// JST Hoe wordt de zin van de zin “ik heb er nog steeds niet gezien “opgebouwd uit de betekenissen van de afzonderlijke woorden?
- De zin is opgebouwd uit woorden, en dat is genoeg
- 218 D /// JST Elk woord kan weliswaar een verschillende karakter hebben, maar heeft nog steeds één karakter – een gezicht. Het kijkt ons toch aan. – Maar ook een geschilderd gezicht kijkt ons aan
- 219 E Stel je voor dat we een persoon vonden die over zijn woordgevoelens verteld: voor hem hebben “als” en “maar” hetzelfde gevoel.
- Zouden we hem dan niet hoeven te geloven?
- Zouden we hem misschien vreemd vinden
- “Hij speelt ons spel helemaal niet” zou je willen zeggen
- Of zelfs: “dat is een ander type mens “.
- Zouden we niet geloven dat hij de woorden “als” en “maar” net zo begrijpt als wij ze begrijpen, en hij ze net zo gebruikt als wij?
- 219 G Het als-gevoel is niet een gevoel dat het woord “als” begeleidt
14-06-2019 Het woord “Floyd” roept bij mij direct de beleving op van de muziek van Pink Floyd, net zoals het woord “Duin” de leefwereld van de specie oproept
- 220 /// JST Het zou zo kunnen zijn:
- Ik hoor dat iemand een schilderij “Beethoven bij het schrijven van de negende symfonie “aan het schilderen is.
- Ik zou mij gemakkelijk kunnen voorstellen wat er op zo’n schilderij te zien zou zijn.
- Maar stel dat iemand zou willen weergeven hoe Goethe er bij het schrijven van de negende symfonie uitgezien zou hebben?
- Daar zou ik mij niets bij weten voor te stellen dat niet pijnlijk en belachelijk was
VII - Dromen
- 221 A Mensen die ons na het ontwaken bepaalde voorvallen vertellen (zij zijn daar agenda geweest, et cetera).
- Wij leren hen nu de uitdrukking “ik heb gedroomd“, waarop het verhaal volgt.
- Daarna vraag ik hem soms “heb je vannacht iets gedroomd? “en krijgen bevestigend of ontkennend antwoord, soms een droom verhaal, soms niet.
- Dat is het taalspel.
- (Ik heb nu verondersteld dat ik zelf niet droom. Maar ik heb ook nooit het gevoel dat iets onzichtbaar aanwezig is, en anderen wel, en ik kan hun naar hun ervaringen vragen)
- 221 D De evolutie van de hogere dieren in van de mens en het ontwaken van het bewustzijn op een bepaald niveau.
- Dit is ongeveer het beeld: de wereld is donker, ondanks alle trillingen in de ether die door haar heen gaan.
- Op een dag echter doet de mens zijn ziende oog open, en het wordt licht.
- Onze taal beschrijft allereerst een beeld.
- Wat er met het beeld moet gebeuren, hoe het gebruikt moet worden, blijft duister.
- Maar het is duidelijk dat het onderzocht moet worden, beneden zin van onze uitspraak wil begrijpen.
- Het beeld echter lijkt ons dit werk uit handen te nemen; het wijst al een bepaald gebruik.
- Zo neemt het ons beet
VIII - Gewaarwording
- 222 A “Mijn kinetische (wat beweging veroorzaakt) gewaarwordingen informeer mij over de bewegingen en posities van mijn ledematen”
- Ik laat mijn wijsvinger een lichte slingerende beweging maken met een kleine uitslag
- Ik voel hem nauwelijks, of helemaal niet
- Misschien een beetje in de vingertop, als een lichte spanning ( Helemaal niet in het gewricht)
- En deze gewaarwording informeer mij over de beweging?
- Want ik kan de beweging precies beschrijven
- 222 B “Toch moet je hem voelen, anders zou hij niet weten (zonder te kijken) hoe je vingers beweegt
- Maar, het “weten” wil alleen maar zeggen: het kunnen beschrijven
- 222 E Wat is het criterium ervoor dat een zintuiglijke indruk mij informeert over vorm en kleur?
- 223 J
- Dat ziet er zo uit
- Dat smaakt zo
- Dat voelt zo aan
- “Dat” en “zo” moeten verschillend gedefinieerd worden
- 223 K Een “gevoel” heeft voor ons een heel bepaald belang. En daar hoort bijvoorbeeld bij de graad van het gevoel, de plaats ervan, de mate waarin het ene gevoel verdoofd kan worden door het andere
- Wanneer een beweging zeer pijnlijk is, zodat de pijn elke andere lichte gewaarwording op deze plaats verdoofd, wordt het daardoor dan onzeker of hij deze beweging werkelijk hebt gemaakt?
- Zou het je er bijvoorbeeld toe kunnen brengen je daar met je ogen van te overtuigen?
IX - observatie - ik ben bang
- 224 A Als je je eigen verdriet observeert, met welke zintuigen observeer je het dan?
- Met een speciaal zintuig; met één dat het verdriet voelt?
- Voel je het anders, wanneer hij observeert?
- 224 B Een aanraking die gisteren nog pijnlijk was, is dat vandaag niet meer
- Mijn verdriet is niet meer hetzelfde:
- een herinnering die een jaar geleden nog onverdraaglijk voor mij was, is dat nu niet meer
- Mijn verdriet is niet meer hetzelfde:
- 224 E Ik laat mijn blik in een kamer ronddwalen,
- plotseling valt hij op een voorwerp met een opvallend rode kleur,
- en ik zeg “rood!”
- Daarmee heb ik geen beschrijving gegeven
- 225 G Je kunt de meest uitlopende dingen voorstellen, /// JST bijvoorbeeld:
-
- “Nee, nee! Ik ben bang”
- “Ik ben bang. Ik moet het helaas bekennen”
- “Ik ben nog steeds een beetje bang, maar niet meer zo erg als eerst”
- “In feite ben ik nog steeds bang, hoewel ik heb mijzelf niet wil bekennen”
- “Ik wil mijzelf met allerlei angst gedachten”
- “Ik ben bang, juist nu niet bang zou moeten zijn”
- Bij elk van deze zinnen worden andere intonatie, bij elk een andere samenhang
- Je zou je mensen kunnen voorstellen die als het ware veel preciezer dachten dan wij, en daar waar wij één woord gebruiken, er verschillende gebruikten
-
20-06-2019 Dus het steeds verder specificeren (met een steeds grotere woordenschat)
- 225 J Wat is angst? Wat betekent “bang” zijn?
- /// JST Als ik het wilde definiëring door het in één keer te laten zien – zou ik de angst spelen
- 226 O Een kreet is geen beschrijving.
- Maar er zijn overgangen:
- En de woorden “ik ben bang” kunnen meer of minder lijken op een schreeuw.
- Ze kunnen er heel dichtbij liggen, maar er ook heel ver van verwijderd zijn.
- Ze gaan toch niet zonder meer van iemands dat hij klaagt omdat hij zegt dat hij pijn heeft.
- Dus kunnen de woorden “ik heb pijn” een klacht zijn, en ook iets anders.
- Maar als “ik ben bang” niet altijd, maar wel af en toe, zoiets als een klacht is, waarom moet het dan altijd een beschrijving van een mentale toestand zijn?
- Maar er zijn overgangen:
X paradox van Moore "Ik geloof"
- 227 A <190> Hoe is men er
- 227 B De paradox van Moore kan zo geformuleerd worden:
- De uitspraak “ik geloof dat het zo zit” wordt op soortgelijke wijze gebruikt als de bewering “het zit zo”;
- Terwijl de veronderstelling dat ik geloof dat het zo zit, niet op soortgelijke wijze wordt gebruikt als de veronderstelling dat het zo zit
- /// JST “Het regent, maar ik geloof het niet”
- 227 C Dan lijkt het dus alsof de bewering “ik geloof” niet datgene beweerd, wat de veronderstelling “ik geloof” veronderstelt ! !
- 227 D De uitspraak
- “Ik geloof dat het gaat regenen” heeft een soortgelijke zin, dat wil zeggen een soortgelijk gebruik als “het gaat regenen“,
- Maar “ik geloofde toen dat het ging regenen” heeft niet in soortgelijke zin als “het heeft geregend“
- Maar “ik geloofde” moet nog precies dat in het verleden zeggen, wat “ik geloof ” in het heden zegt
- 227 E In wezen beschrijven met de woorden “ik geloof” mijn eigen geestestoestand
- 228 G Men kan de eigen zintuigen wantrouwen, maar niet het eigen geloof
- 228 I /// JST Zie het niet als vanzelfsprekend, maar als iets heel merkwaardigs dat de werkwoorden “geloven”, “wensen”, “willen” al de grammaticale vormen vertonen, die “snijden”, “kauwen”, “lopen” ook hebben
- 228 K /// JST “Ik geloof . . . ” werpt licht op mijn toestand. Uit deze uiting kunnen conclusie getrokken worden over mijn gedrag. Dus is hier sprake van gelijkenis met uitingen van een gemoedsbeweging, van een stemming et cetera
- 228 L /// JST Maar wanneer “Ik geloof dat het zo is” licht werpt op mijn toestand, dan de bewering” het is zo “ook.
- Want het teken “ik geloof” kan dat niet doen; het kan hoogstens een aanduiding geven
- 228 M Het woord “geloof” vervangen door “geneigd” bij de niet – ik vorm
02-07-2019 Het is beter het woord “geloven” niet meer te gebruiken, i.p.v. dit woord spreken we dan in termen van “Hij is geneigd om te zeggen” om … en “Ik schijn te denken / geloven dat er een … “
- 229 T “Naar mijn uitlatingen te oordelen, geloof ik dat”. Nu, het is mogelijk omstandigheden te bedenken waarin deze woorden zin zouden hebben
- 230 V Al in de vooronderstelling lopen de lijnen anders dan jij denkt.
- In de woorden “stel dat ik geloof” vooronderstel je al de hele grammatica van het woord “geloven“, het normale gebruik, dat je beheerst.
- Je veronderstelt niet stand van zaken, die om zo te zeggen ondubbelzinnig door een beeld voor ogen staat, zodat je dan een andere aan de normale bewering van die veronderstelling kunt vastknopen.
- Je zou helemaal niet weten wat hier veronderstelt (dat wil zeggen, wat bijvoorbeeld uit zo’n vooronderstelling volgt), wanneer je niet al vertrouwd zou zijn met het gebruik van het woord “geloven “)
- 230 X /// JST Verschillende begrippen raken elkaar hier en lopen een eindje met elkaar op. Maar je moet niet geloven dat alle lijnen cirkels zijn
- 230 Y Beschouw ook deze on-zin : “misschien regent het; maar het regent niet“
XI zien - interpreteren
- 231 A Twee manieren om het woord “zien” te gebruiken
- De ene: “Wat zie je daar? ” – “ik zie dit” (volgt een beschrijving, een tekening, een kopie)
- de andere: “Ik zie een gelijkenis in deze twee gezichten” – het kan best dat degene aan wie ik dit mee deel de gezichten even duidelijk ziet als ikzelf
- het belang: het categorische verschil tussen de beide “objecten” van het zien
- 231 F Je zou je kunnen voorstellen dat op verscheidene plaatsen in een boek, een leerboek bijvoorbeeld, deze illustratie stond:
In de bijbehorende tekst is telkens van iets anders sprake: nu eens van een glazenkubus, dan weer van een omgekeerde open kist, dan weer een draagconstructie die die vorm heeft, dan weer van drieklanken die een hoek in de ruimte vormen. |
-
- De tekst geeft telkens een interpretatie van de illustratie
- Maar we kunnen de illustratie ook nu eens als het ene, dan weer als het andere ding zien.
- We interpreteren haar dus, en zien haar, zoals we haar interpreteren
- 232 G Daar zou je misschien op willen antwoorden:
- de beschrijving van de onmiddellijke ervaring, van de visuele beleving, door middel van een interpretatie is een indirecte beschrijving.
- “Ik zie de figuur als een kist” betekent: ik heb een bepaalde visuele beleving die, naar de ondervinding mij leert, verbonden is met het interpreteren van de figuur als een kist, of met het kijken naar een kist.
- Maar als het dat betekent, zou ik het moeten weten.
- Ik zou direct, en niet slechts indirect, aan de beleving moeten kunnen refereren.
- (Zoals ik over rood niet per se als over de kleur van bloed hoeft te praten.)
- 232 H De h-e-kop : zowel een “beeldhaas” als een “beeldeend” : een beeldvoorwerp
03-07-2019 Wat je ziet, is dus niet eenduidig aan te geven, door een omschrijving van een beeld kunnen er twee interpretaties worden gegeven, afhankelijk van het “oplichten van het aspect”. Zie ook Wouters voorbeeld van @@@
-
- En ik moet onderscheid maken tussen
- het “ononderbroken zien” van een aspect en
- het “oplichten” van een aspect
- 233 K Ik zou op de vraag “wat zie je daar?” niet hebben geantwoord: “ik zie het meer als een beeldhaas.”
- Ik zou eenvoudigweg mijn waarneming hebben beschreven;
- precies zoals ik gezegd zou hebben “ik zie daar een rode cirkel”
- 234 T /// JST De wisseling van aspect.
- “Je zou toch zeggen dat het plaatje nu volkomen veranderd is! “
- Maar wat is anders: mijn indruk? Mijn gezichtspunt? Kan ik dat zeggen?
- Ik beschrijf de verandering als een waarneming, net alsof het voorwerp voor mijn ogen veranderd was
- 234 U <196> “Ik zie nu dat“, zou ik kunnen zeggen (wijzen naar een ander plaatje bijvoorbeeld).
- Het heeft de vorm van het melden van een nieuwe waarneming.
- Het uitdrukken van de wisseling van aspect is het uitdrukken van een nieuwe waarneming, tegelijk met het uitdrukken van de onveranderde waarneming
- 234 X Het begrip van een “innerlijk beeld “is misleidend,
- omdat voorbeeld voor dit begrip is het “uiterlijke beeld “;
- en toch lijken de toepassingen van die begripswoorden niet meer op elkaar dan die van “cijfer” en “getal”. (Sterker nog, wie getallen de “ideale cijfers” zou willen noemen, zou daarmee een soortgelijke verwarring kunnen stichten
- 235 Y Wie de “organisatie” van een visuele indruk op één lijn stelt met kleuren en vormen,
- gaat er vanuit dat een visuele indruk een innerlijk voorwerp is.
- Dit voorwerp wordt daardoor natuurlijk een onding, een merkwaardig veranderlijke constructie.
- Want de gelijkenis met een beeld is nu verstoord
- 235 AB /// JST Wanneer ik de h-e-kop als haas zag, zag ik:
- deze vormen en kleuren (ik geef ze precies weer)
- en dan bovendien nog zoiets: daarbij wijs ik naar een aantal verschillende hazenplaatjes.
- Dit laat het verschil tussen de begrippen zien.
- Het “zien als” behoort niet tot de waarneming.
- En daarom is het als een zien en toch weer niet als een zien
- Dit laat het verschil tussen de begrippen zien.
- 235 AD /// JST Maar omdat de uitroep de beschrijving van een waarneming is,
- kan je hem ook de uitdrukking van gedachten noemen.
- Wie naar een voorwerp kijkt, hoeft er nog niet aan te denken;
- maar wie de visuele beleving heeft waar de uitroep de uitdrukking van is, die denkt ook aan dat wat hij ziet
- 236 AJ <198> Dezelfde uitdrukking die ook een melding is van wat ik gezien heb, is nu een uitroep van herkenning
- 236 AK Wat is het criterium voor een voor een visuele beleving?
- Wat denk je dat het criterium is?
- De weergave van “wat er gezien wordt”
- Het begrip “weergave van wat gezien is “, is, net als “kopie”, zeer rekbaar,
- en daarmee ook het begrip “wat gezien is “. Die twee hangen nauw samen.
- (En dat wil niet zeggen dat ze op elkaar lijken.)
- 237 AO Houd de tekening van een gezicht verkeerd om en je kunt niet zien welke uitdrukkingen het heeft. Misschien kun je zien dat het glimlacht, maar toch niet precies hoe het glimlacht. Je kunt het glimlachen niet nadoen, of het karakter ervan nauwkeuriger beschrijven. En toch kan de omgekeerde afbeelding het gezicht van een persoon heel nauwkeurig weergeven
- Tussen (a) en (b) bestaat een ander verschil dan die tussen (c) en (d)
- (d) ziet er bijvoorbeeld veel gewoner uit dan (c)
- (d) is gemakkelijker te kopiëren, (c) niet
- 238 AP <199> Stel je een h-e-kop voor verborgen in een wirwar van strepen
- Nu merk ik hem opeens op in het plaatje, en wel gewoon als hazenkop.
- Later kijk ik naar hetzelfde plaatje en merkt dezelfde lijn op, maar nu als eend, en daarbij hoef ik nog niet te weten dat het beide keren dezelfde lijn was.
- Wanneer u later het aspect zie wisselen, kan ik dan zeggen dat daarbij de aspecten haas en eend heel anders worden gezien dan toen ik ze afzonderlijk in de wirwar van strepen herkende?
- Nee. Maar het wisselen wekt een verbazing die door het herkennen niet werd gewekt
- 238 AQ Wie in een figuur (1) naar een andere figuur (2) zoekt, en die dan vindt, die ziet (1) daarmee op een nieuwe manier. Hij kan er niet alleen een nieuwe soort beschrijving van geven, maar dat opmerken was ook een nieuwe visuele beleving
- 238 AU Je kunt natuurlijk zeggen: er bestaan bepaalde dingen die ze wel onder het begrip “beeldhaas” als “beeldeend” vallen. En een afbeelding, een tekening is zo’n ding. Maar de indruk is niet tegelijkertijd die van een beeldeend en een beeldhaas
- 238 AV “Wat ik in feite zie moet moet toch dat zijn wat in mei onder invloed van het object tot stand komt”
- Wat in mei tot stand komt is dan een soort evenbeeld, iets dat je zelfs weer zou kunnen bekijken, voor je zou kunnen hebben; bijna zoiets als een materialisatie
- 239 AX <200> Het begrip “zien” maakt een verwarde indruk.
- Nu, dat is het ook.
- Ik kijk uit over het landschap; mijn blik dwaalt rond, ik zie allerlei soorten beweging, duidelijk en onduidelijk;
- van dit krijg ik een duidelijke indruk, van dat slechts een zeer vage indruk.
- Hoe volkomen verscheurd kan hetgeen we zien ons toch lijken!
- En kijk naar wat er allemaal “beschrijving van wat je hebt gezien” heet ! !
- Maar dat is precies wat je een beschrijving van wat je hebt gezien noemt.
- Er bestaat niet een eigenlijk, normaal geval van zo’n beschrijving.
- En de rest is gewoon nog onduidelijk, wacht nog op verduidelijking, of moet eenvoudigweg als afval in de hoek worden geveegd
- Nu, dat is het ook.
- 239 AY Het is zaak het alledaagse taalspel te accepteren en onjuiste voorstellingen van zaken als zodanig aan te merken
- 239 AZ Laten we nu de aspecten van een driehoek beschouwen
- Deze driehoek kan als volgt gezien worden:
- als driehoekig gat, als lichaam, als geometrische tekening
- als staande op zijn basis , als opgehangen aan zijn top
- als berg, als wig, als pijl, als wijzer, als omgevallen lichaam, als peil et cetera et cetera et cetera
- Maar hoe is het mogelijk dat je een ding overeenkomstig hun interpretatie ziet?
- De vraag stelt het voor als een merkwaardig gegeven; alsof hier iets in een vorm wordt gedwongen dat daar eigenlijk niet in past. Maar van forceren of dwingen is hier geen sprake
- Deze driehoek kan als volgt gezien worden:
- 240 BA <201> /// JST Wanneer het lijkt alsof voor zo’n vorm tussen andere vormen geen plaats is, moet die vorming een andere dimensie zoeken. Wanneer je geen plaats is, dan wel in een andere dimensie.
- ( /// JST In die zin is er ook op de lijn van reële getallen geen plaats voor imaginaire getallen.
- En dat wil zeggen: de toepassing van het begrip “imaginaire getal” lijkt minder op dat van de reële getallen dan het zien van de berekeningen doet vermoeden.
- Je moet afdalen tot toepassing, dan vind dat begrip een andere plaats, waaraan je om het zo te zeggen nooit gedacht zou hebben)
- ( /// JST In die zin is er ook op de lijn van reële getallen geen plaats voor imaginaire getallen.
- 240 BD Zou ik nu kunnen zeggen hoe een afbeelding zou moeten zijn omdat de bewerkstelligen? Nee. Er zijn bijvoorbeeld manier van schilderen die mij niets op deze directe manier meedelen, maar andere mensen wel. Ik geloof dat gewoonte en opvoeding hier een woordje meespreken
- 241 BH “En is het werkelijk een andere indruk?”
- Om daar antwoord op te geven zou ik mezelf de vraag willen stellen of er werkelijk iets anders in mij bestaat.
- Maar hoe kan ik mijzelf daarvan overtuigen?
- Ik beschrijf wat ik zie anders
- 241 BI Bepaalde tekeningen zie je altijd als figuren in het platte vlak, andere soms, of altijd, ruimtelijk
- De visuele indruk van de tekeningen die je ruimtelijk ziet is ruimtelijk; voor de schematische kubus is er bijvoorbeeld een kubus (want de beschrijving van de indruk is de beschrijving van een kubus)
21-08-2019 platland . . .
- 241 BJ En het is dan merkwaardig dat onze indruk bij sommige tekeningen iets vlaks, bij andere iets ruimtelijk is.
- Je vraagt je af: “waar is het einde” ?
- 242 BM Mensen associëren vaak kleuren met klinkers.
- Het zou kunnen dat voor iemand een klinker, wanneer die een groot aantal keren achter elkaar wordt uitgesproken, van kleur wisselt. a is voor hem bijvoorbeeld “nu blauw – nu rood“
- Het zou kunnen dat de uitdrukking “ik zie het nu als . . . ” voor ons niet meer betekent dan: “a is voor mij nu rood ”
- (gekoppeld aan fysiologische observaties zou ook deze wisseling voor ons van belang kunnen worden)
- 242 BN In gesprekken over ethische zaken worden vaak woorden gebruikt als “Je moet het zo zien, zo is het bedoeld”
- 243 BR Het verschijnsel wekt eerst je verwondering, maar er zal beslist een fysiologische verklaring voor gewonden worden. Ons probleem is niet causaal, maar begripsmatig
- 244 BV /// JST BV Probeer niet in jezelf de beleving te analyseren!
- 244 BY Het is hier moeilijk te zien dat het om begripsbepalingen gaat.
- Een begrip dringt zich op. (Dat mag je niet vergeten)
zien
- 244 BZ Wanneer zou ik het nu louter weten, geen zien, noemen?
- 245 CC Je moet aan de rol denken die afbeeldingen met het karakter van schilderijen (in tegenstelling tot werktekeningen) in onze leven spelen. En hier is beslist geen sprake van eenvormigheid.
- Vergelijk daarmee: je hangt soms drukken aan de muur. Maar geen stellingen uit de mechanica. (Onze verhouding tot die twee)
- 245 CE Beter zou misschien deze uitdrukking zijn geweest: we kijken naar de foto, de afbeelding aan de muur, als naar het object zelf (mens, landschap, et cetera) dat erop is uitgebeeld
- 245 CG Wanneer ik nu zeg “we beschouwen een portret als mensen “, wanneer en hoelang doen we dat? Altijd, wanneer wij het zien (en het niet bijvoorbeeld als iets anders zien)?
- /// JST Ik zou daar bevestigend op kunnen antwoorden, en daarmee zou ik het begrip “beschouwen” bepalen
- De vraag is of er nog een andere, verwante begrip voor ons van belang wordt, dat van het “zien als” (namelijk), dat alleen aan de orde is wanneer ik mij met de afbeelding als het voorwerp (dat weergegeven is) bezighoudt
- Ik zou kunnen zeggen: een afbeelding leeft niet altijd voor mij wanneer ik ernaar kijk
- “Haar portret glimlacht naar mij vanaf de muur “.
- Dat hoeft het niet altijd te doen wanneer mijn blik er even opvalt
- 246 CI <206> Ik (Wittgenstein) streef met al deze voorbeelden niet een of andere volledigheid na
- 246 CN Kinderen spelen dit spel. Ze zeggen bijvoorbeeld van een kist dat het nu een huis is; en vervolgens wordt de kist helemaal als huis geïnterpreteerd. Er wordt een verzinsel omheen gegeven
- 247 CR /// JST Maar de uitdrukking van stemmen en gebaar is dezelfde als wanneer het object veranderd was en ten slotte dit of dat was geworden
- 247 CW (De verleiding om te zeggen “ik zie het zo “, terwijl je bij “het” en “zo” naar hetzelfde wijst)
- Elimineer steeds het privéobject voor jezelf door te veronderstellen dat het voortdurend verandert;
- maar je merkt het niet, omdat je geheugen je voortdurend bedriegt
- 248 DC Ik kan de schematische kubus als doorzien;
- maar ook: de ene keer als een kartonnen doos en de andere keer als één van blik?
- Wat zou ik moeten zeggen wanneer iemand mij verzekerd dat hij het kan?
- Ik kan het begrip hier begrenzen
- Maar denk aan de uitdrukking “gewaarworden” bij het kijken naar een afbeelding.
- (“Je voelt de zachtheid van die stof “)
- (het weten in een droom. “En ik wist dat . . . in de kamer was “)
- 248 DD Hoe leer je een kind (bijvoorbeeld bij het rekenen)
- “neem nu deze punten bij elkaar” of
- “nu horen die bij elkaar” ?
- Kennelijk moeten we voor hem “bij elkaar nemen” en “bij elkaar horen” oorspronkelijk een andere betekenis hebben gehad dan die van iets zo of zo zien.
- En dat is een opmerking over begrippen, niet over onderrichtsmethoden
- Eén soort van aspect ze zou je “aspecten van organisatie” kunnen noemen
- Wisselt het aspect, dan horen delen van de afbeelding bij elkaar, die eerder niet bij elkaar hoorden
- 249 DG Alleen van iemand die dat en dat kan, geleerd heeft, beheerst, heeft het zin te zeggen dat hij dat beleefd.
- En wanneer dat gek klinkt moet je bedenken dat het begrip “zien” hier wordt gewijzigd.
- (Een soortgelijke overweging is vaak nodig om het gevoel van duizeligheid in de wiskunde te verdrijven.)
- We spreken, uitten woorden, en pas later krijgen we een beeld van hun leven
- 250 DK Bedenk ook dit: rood en groen kan ik alleen zien, niet horen, maar de treurigheid, voor zover ik haar kan zien, kan ik ook horen
- 250 DL /// JST Denk aan de uitdrukking “Ik hoorde een klagende melodie! ” En nu de vraag “hoort hij het klagen?”
- 250 DN We hebben hier een gemodificeerd gewaarwordingsbegrip
02-09-2019 gevoelswaarde van een begrip
- 250 DO <210> Je zou van iemand kunnen zeggen dat hij blind is voor de uitdrukking in een gezicht.
- Maar zal er daarom iets aan zijn gezichtsvermogen mankeren?
- Maar dat is natuurlijk niet eenvoudig een vraag voor de fysiologie.
- Het fysiologische is hier een symbool voor het logische
- 251 DS Ik zou willen zeggen dat wat hier oplicht, slechts zo lang blijft staan, als ik mij op een bepaalde manier bezighoudt met het object dat ik bekijk.
- (“Zie hem eens kijken. “)
- “Ik zou willen zeggen“
- “en is het zo“
- Vraag je af “hoe lang valt me iets op? “
- Hoe lang is het nieuw voor me
- 251 DV Ik zou de vraag willen stellen:
- “Ben ik mij steeds bewust van de ruimtelijke aard, de diepte, van een voorwerp (van deze kast bijvoorbeeld), terwijl ik het zie?
- “Voel ik haar, om zo te zeggen, de hele tijd?
- Maar stel de vraag in de derde persoon.
- Wanneer zou je zeggen dat hij haar steeds bewust is? wanneer het tegendeel?
- Je zou het hem kunnen vragen, maar hoe heeft hij geleerd op deze vraag te antwoorden?
- Hij weet wat het betekent “ononderbroken pijn te voelen “.
- Maar het zal hem hier alleen maar in verwarring brengen
- (zoals het mij ook in verwarring brengt)
- 252 EA /// JST Is opvallen kijken + denken?
- Nee. Vele van onze begrippen kruisen elkaar hier
- 252 EB <212> De kleur van de visuele indruk correspondeert met de kleur van het object (dit vloeipapier lijkt mij een roze, en het is roze) de vorm van de visuele indruk met de vorm van het object (het lijkt mij rechthoekig, en het is rechthoekig) maar wat ik in het oplichten van het aspect waarneem, is niet een eigenschap van het object, het is een interne relatie tussen dit in andere objecten
- 253 EE Zie ik werkelijk iedere keer iets anders, of interpreteer ik wat ik zie alleen maar op verschillende manieren?
- Ik ben geneigd het eerste te zeggen.
- Maar waarom?
- Interpreteren is een vorm van denken, van handelen; zien een toestand
- 253 EF Nu, de gevallen waarin we interpreteren zijn gemakkelijk te herkennen.
- Wanneer we interpreteren , stellen we hypothesen op, die onjuist kunnen blijken.
- “Ik zie deze figuur als een . . . ” kan evenmin geverifieerd worden (of alleen in dezelfde zin) als
- “Ik zie een felle kleur rood“
- Er bestaat dus een gelijkenis in het gebruik van “zien” in beide samenhangen.
- Denk alleen niet dat je bij voorbaat al wist wat “toestand van zien” hier betekent!
- Laat het gebruik je de betekenis leren
- 254 EI /// JST Het begrip “aspect” is verwant aan het begrip “voorstelling” verwant.
- Of: het begrip “ik zie het nu als” is verwant met “ik stel me nu dat voor“.
- Is er geen fantasie voor nodig om iets te horen als een variatie van een bepaald thema.
- En toch neem je door het zo te horen is waar
- Of: het begrip “ik zie het nu als” is verwant met “ik stel me nu dat voor“.
- 254 EK /// JST Het zien van een aspect en het voorstellen zijn ondergeschikt aan de wil.
- Er is een bevel “stel je dat voor! “
- En: “ziet de figuren nu zo! “;
- Maar niet: “zie het blad nu groen”
- 254 EL De vraag rijst nu:
- Zouden hem mensen kunnen bestaan die het vermogen om iets als iets te zien misten – en hoe zou dat zijn?
- Wat voor gevolgen zou dat hebben?
- Zou dit gebrek te vergelijken zijn met kleurenblindheid, of met het niet hebben van een absoluut gehoor?
- We zullen het aspectblindheid noemen
- 255 EM De “aspectblinde” zal hoe dan ook anders tegenover afbeeldingen staan dan wij
- 255 EO aspectblindheid zal verwant zijn met een gebrek aan “muzikaal gehoor”
- 255 EP Het belang van dit begrip ligt in de samenhang tussen de begrippen
- “zien van een aspect” en
- “de betekenis van een woord beleven“.
- Want wij willen vragen: “wat mist iemand die de betekenis van een woord niet beleeft?”
- 255 EQ Voor de rechtbank bijvoorbeeld zal men in kunnen gaan op de vraag hoe iemand een woord bedoeld heeft. En dit kan uit bepaalde feiten worden afgeleid. Het is een vraag naar de bedoeling. Maar zou het op een soortgelijke manier van belang kunnen zijn hoe hij een woord (bijvoorbeeld het woord “bank”) beleefd heeft?
- 256 ET <215> /// JST Wanneer ik dit woord uitspreek terwijl ik met uitdrukking lees, is het helemaal met zijn betekenis gevuld
- Hoe is dat mogelijk, wanneer de betekenis het gebruik van het woord is?
- Nu, mijn uitdrukking was figuurlijk bedoeld.
- Niet dat ik dat beeld gekozen heb, het drong zich aan mij op
- Maar het figuurlijke gebruik van het woord kan niet in conflict komen met het oorspronkelijke gebruik
- 257 EZ /// JST Je kunt bij jezelf het woord “kom“zeggen
-
- en het daarbij de ene keer als gebiedende wijs, de andere keer als zelfstandig naamwoord bedoelen.
- En zeg nu “kom!” en vervolgens “kom niet! ”
- Wordt het woord beide malen door dezelfde beleving begeleid – weet je het zeker?
-
- 258 FG /// JST Alleen iemand die heeft leren rekenen (schriftelijk op mondeling) kun je, met behulp van dit begrip van rekenen, duidelijk maken wat hoofdrekenen is
- 258 FI <217> /// JST Iemand zegt tegen mij: “wachten op bij de bank “.
- Vraag: heb je, doe je dat woord zei, deze bank bedoelt?
- Dit is een soortgelijke vragen als “was je op weg naar hem van plan en dat en dat te vertellen? “
- Zij refereert aan een bepaalde tijd (aan de tijd van het gaan, zoals de eerste vraag aan de tijd van het spreken) maar niet aan een beleving gedurende die tijd.
- /// JST Bedoelen we is net zo min een beleving als van plan zijn.
- Maar wat onderscheidt hen van de beleving? Ze hebben geen belevingsinhoud.
- Want de inhouden (voorstellingen bijvoorbeeld die hen begeleiden en illustreren zij niet het bedoelen of van plan zijn
- 258 FJ /// JST De bedoeling waarmee gehandeld wordt “begeleidt” de handeling niet, net zomin als de gedachte het praten “begeleidt“.
- Gedachte en bedoeling zijn geleend nog ongelegen, niet vergelijkbaar met de losse noot die tijdens het handelen of praten klinkt, noch met een een melodie
- 259 FK “Praten” (hardop of in stilte) en denken zijn geen gelijk slordige begrippen;
-
- ook al hangen ze ten nauwste samen.
- De beleving tijdens het spreken in de bedoeling hebben niet hetzelfde belang.
- (De beleving zou een psycholoog misschien iets over de “onbewuste” bedoeling kunnen vertellen)
-
- 259 FM /// JST God zou, wanneer Hij in onze zielige blik zou hebben, daar niet hebben kunnen zien over wie hij het hadden
- 260 FT Bedoelen is geen proces dat dit woord begeleid. Want geen enkel proces zou de consequenties van het bedoelen kunnen hebben
zoeken naar woorden
- 260 FX Hoe vind ik het “juiste” woord?
- Hoe maak ik een keuze uit de woorden?
- Soms is het alsof ik ze vergelijk op fijne verschillen in geur:
- dit is te veel …. ,
- En dit is te veel ….. Dat is het juiste woord
- Maar ik hoef niet altijd te beoordelen, verklaringen te geven;
- vaak zou ik kunnen volstaan met te zeggen: “het wordt gewoon nog niet ”
- ik ben nog niet tevreden, zoekt verder.
- En tenslotte konden dan een woord: “dat is het! “
- Soms kan ik zeggen waarom.
- Zo ziet het zoeken er hier gewoon uit, en zo het vinden
- vaak zou ik kunnen volstaan met te zeggen: “het wordt gewoon nog niet ”
- 260 FY <219> /// JST Maar “komt” het woord dat je in valt niet op een wat bijzondere manier?
-
- Let toch op!
- Goed opletten helpt me niets.
- Ik zal er alleen maar mee kunnen ontdekken wat er zich nu in mij afspeelt
-
- 261 GB “Het woord ligt op het puntje van mijn tong.”
- Wat speelt zich daarbij in mijn bewustzijn af?
- Daar gaat het helemaal niet om.
- Wat er ook gebeurde, daar doelde die uitdrukking niet op.
- Interessanter is wat hij zich daarbij in mijn gedrag voltrok
- “Het woord ligt op het puntje van mijn tong” zeg je: het woord dat hier woord is nog ontschoten, maar ik hoop snel weer te vinden.
- Voor het overige doet die verbale uitdrukking niet meer dan een bepaald woordeloos gedrag
- Wat speelt zich daarbij in mijn bewustzijn af?
- 261 GC Als beleving geïnterpreteerd ziet het er nogal vreemd uit.
- net zoals de bedoeling, wanneer je die interpreteert als begeleiding van het handelen, of -1 als hoofd al woord.
- De woorden “het ligt op het puntje van mijn tong” zijn net zomin de uitdrukking van een beleving als deze: “nu weet ik hoe het verder gaat!”
- We gebruiken ze in bepaalde situaties, en ze zijn omgeven door een speciaal soortgedrag, en ook door een aantal karakteristieke belevingen.
- Met name worden ze vaak gevolgd door het vinden van het woord
- net zoals de bedoeling, wanneer je die interpreteert als begeleiding van het handelen, of -1 als hoofd al woord.
innerlijk praten
- 262 GE De nauwe verwantschap van “innerlijk praten “met “praten” komt hierin tot uitdrukking, dat hardop kan worden meegedeeld wat je in je zelf zei, en dat het in jezelf praten en uiterlijke handeling kan begeleiden.
- (Ik kan innerlijk te zingen, voor mijzelf gelezen, of hoofdrekenen, en daarbij met mijn hand de maat slaan)
- 262 GG “Dus ik reken niet echt wanneer ik hoofdrekenen?”
- Je maakt toch ook onderscheid tussen hoofdrekenen en zichtbaar rekenen!
- Maar je kunt alleen leren wat “hoofdrekenen “is door te leren wat “rekenen “is;
- je kunt alleen leren hoofdrekenen door te leren rekenen
- Maar je kunt alleen leren wat “hoofdrekenen “is door te leren wat “rekenen “is;
- Je maakt toch ook onderscheid tussen hoofdrekenen en zichtbaar rekenen!
- 263 GJ Dat wat iemand anders in zichzelf zegt voor mij verborgen is, ligt al in het begrip “in zichzelf zeggen “opgesloten.
- Alleen is “verborgen “hier niet het juiste woord; wat als het voor mij verborgen is, zou het voor hemzelf duidelijk zichtbaar moeten zijn, hij zou het moeten weten.
- /// JST Maar hij weet het niet; alleen de twijfel die voor mij bestaat staat voor hem niet
- 263 GM /// JST “Ik weet wat ik wil, wens, geloof, voel, . . . ” ( en ze voor de alle psychologische werkwoorden) is ofwel filosofen-onzin, of in ieder geval geen oordeel a priori
- 263 GO Er is een geval voorstelbaar, waarin ik mij ervan zou kunnen overtuigen dat ik twee handen heb.
- Normaal gesproken echter kan ik het niet.
- Maar je hoeft ze alleen maar voor je ogen te houden
- wanneer ik er nu aan twijfel of twee handen heb, hoef ik ook mijn ogen niet te vertrouwen
- (Ik zou er dan net zo goed aan mijn vriend kunnen vragen)
- 263 GP Hiermee hangt samen dat bijvoorbeeld de uitspraak “de aarde heeft al miljoenen jaren bestaan” duidelijker zin heeft dan deze: “de aarde heeft de afgelopen 5 min bestaan.”
- Want iemand die dat laatste beweert, zou ik bevragen: naar welke observaties verwijst die uitspraak; en welke zouden het tegengestelde wijzen?
- – terwijl ik weet tot welke gedachte complex en bij welke observaties de eerste uitspraak voert
- 264 GR /// JST Ik kan weten wat iemand anders denkt, niet wat ik zelf denk
- Het is juist te zeggen
- “ik weet wat jij denkt ”
- en onjuist:
- “ik weet wat ik denk“
- “ik weet wat jij denkt ”
- ( Een hele wolk filosofie condenseert tot een druppeltje grammatica )
- Het is juist te zeggen
- 264 GT Wanneer ik hardop tot mijzelf sprak in een taal die de aanwezigen niet voorstonden, zouden mijn gedachten voor hen verborgen zijn
waarheid
- 265 GV /// JST Voor de waarheid van de bekentenis dat ik dag in dag gedacht hebt zijn de criteria niet dezelfde als voor een waarheidsgetrouwe beschrijving van een proces.
- Het belang van de ware bekentenissen ligt niet daarin dat zij een of ander proces met zekerheid correct weergeeft.
- Dit belang schuilt eerder in de speciale consequenties die getrokken kunnen worden uit een bekentenis, voor de waarheid waarvan de speciale criteria voor waarachtigheid borg staat
- 265 GW ( Aangenomen dat dromen ons belangrijke informatie kunnen verschaffen over de dromer, dan zou datgene wat ons die informatie geeft de waarachtige droomvertelling zijn. De vraag of de dromer wordt bedrogen door zijn geheugen wanneer hij na het ontwaken zijn droom vertelt kan zich niet voordoen, of het zou moeten zijn dat we een heel nieuw criterium voor het overeenstemming van verslag in droom invoerden, een criterium dat hier waarheid onderzoekt van waarheidsgetrouwheid )
- 265 GX Er is een spel: “gedachten raden“.
- Een variant hiervan is :
- I hetk doe A een mededeling in een taal die B niet begrijpt.
- B moet de zin van de mededeling raden
- Een andere variant: ik schrijf een zin op die iemand anders niet kan zien. Hij moet de precieze tekst raden, of zeggen wat de zin ervan is
- Nog een: ik leg een legpuzzel in elkaar; de ander kan mij niet zien, maar raad van tijd tot tijd mijn gedachten en spreekt die uit. Hij zegt bijvoorbeeld: “waar is dat stuk toch? ”
- “Nu weet ik hoe het in elkaar past”
- “ik heb geen idee wat hij hoort”
- “de lucht is altijd het moeilijkst” enzovoort
- Maar daarbij hoef ik noch hardop noch in stilte tot mijzelf te praten
- Een variant hiervan is :
- 266 GZ Wanneer ik iemand met een duidelijke oorzaak zie kronkelen van de pijn, denk ik niet: toch zijn zijn gevoelens verborgen voor mij
- 266 HB Wanneer een leeuw kon praten, zouden we hem niet kunnen begrijpen
- 266 HE Ik kan zo zeker zijn van de gewaarwording van een ander als ieder willekeurig feit.
- Maar daarmee zijn de zinnen “hij is erg gedeprimeerd “, “25 x 25 = 625 “en “ik ben 60 jaar “nog niet tot gelijksoortige instrumenten geworden.
- De verklaring ligt voor de hand: het is een ander soort zekerheid. Zij lijkt op een psychologisch verschil te wijzen. Maar het is een logisch verschil
- ( verschil in tijd )
- 267 HG Ben ik er minder zeker van dat deze man pijn heeft dan dat 2 x 2 = 4 is?
- Het soort zekerheid is het soort taalspel
- 267 HJ /// JST De ontzaglijke verscheidenheid van alle dagelijkse taal spelen dringt niet tot ons bewustzijn door,
- omdat de kleren van onze taal alles gelijk maken
motief en oorzaak
- 267 HK Wat is het verschil tussen motief en oorzaak? Hoe vind je een motief, en hoe een oorzaak?
- 267 HL Er is een vraag: “Is dat een betrouwbare manier om iemands motieven te beoordelen? ”
- Maar om dat te kunnen vragen moeten we al weten wat het betekent: “het motief beoordelen” ;
- En dat leren we niet doordat we er achter komen wat een “motief” is en wat “beoordelen” is
- 267 HM /// JST Je beoordeelt de de lengte van een staaf en je kunt de methode zoeken, en vinden, om haar nauwkeurige, of betrouwbare te beoordelen.
- Dus (zeg je) is wat hier wordt beoordeeld onafhankelijk van de methode van beoordelen.
- Wat lengte is, kun je niet met de methode voor het bepalen van lengte definiëren
- Wie zo denkt maakt een fout welke?
- Zeggen: “de hoogte van de Mont Blanc hangt af van hoe je hem beklimt “, zou vreemd zijn. En “de lengte steeds nauwkeuriger meten “wil je vergelijken met het dichter en dichter bij een object komen.
- Maar in bepaalde gevallen is het duidelijk en in bepaalde gevallen niet, wat “dichter bij de lengte van een object komen “betekent.
- Wat “de lengte bepalen” betekent, leer je niet door te leren wat lengte en wat bepalen is;
- Maar de betekenis van het woord “lengte” leer je onder andere door te leren wat het bepalen van lengte is.
- (Daarom heeft het woord methodologie een dubbele betekenis:
- Onder een “methodologisch onderzoek” kun je een fysisch, maar ook een begripsmatig onderzoek verstaan )
- (Daarom heeft het woord methodologie een dubbele betekenis:
- Maar de betekenis van het woord “lengte” leer je onder andere door te leren wat het bepalen van lengte is.
- 268 HN Soms zou je van zekerheid of geloof willen zeggen dat het tonen van de gedachte zijn;
- en het is waar: ze komen tot uiting in de toon waarop je praat.
- Maar zie ze niet als “gevoelens “bij het spreken, of denken!
- Vraag niet: “Wat speelt er zich in ons af wanneer we er zeker van zijn dat, ….. ? “
- Maar: “Hoe komt de zekerheid dat het zo is” in iemands handelen tot uiting?
- Maar zie ze niet als “gevoelens “bij het spreken, of denken!
- en het is waar: ze komen tot uiting in de toon waarop je praat.
- 268 HO “Je kunt weliswaar volstrekte zekerheid hebben omtrent de mentale toestand van iemand anders, maar het is altijd alleen een subjectieve, geen objectieve zekerheid”
- Deze beide woorden duiden op een verschil tussen taalspelen
wiskunde
- 268 HQ Onder wiskundigen komt het, over het algemeen, niet tot onenigheid over het resultaat van een berekening
-
- (Dat is een belangrijk feit)
- Zou het anders zijn, zou bijvoorbeeld een wiskundige ervan overtuigd zijn dat er ongemerkt een cijfer was veranderd, of dat zijn geheugen op dat van een collega onbetrouwbaar was, et cetera, et cetera dan zou ons begrip wiskundige zekerheid niet bestaan
-
- 269 HU Wat geaccepteerd dient te worden, het gegevene – zou je kunnen zeggen – zijn levensvormen
- 269 HV /// JST Heeft het zin te zeggen dat mensen in hun oordelen over kleuren in het algemeen overeenstemmen?
- Hoe zou het zijn wanneer het anders was?
- De één zou zeggen dat die bloem rood is, terwijl een ander hem blauw noemt, et cetera et cetera
- Maar met welk recht zou je dan de woorden “rood” en “blauw” van die mensen onze “kleurwoorden” kunnen noemen?
- Hoe zouden ze die woorden leren gebruiken?
- En is het taalspel dat zij leren nog dat wat wij het gebruik van “kleurnamen” noemen?
- Er zijn hier duidelijk graduele verschillen
- Hoe zouden ze die woorden leren gebruiken?
- 269 HX Wiskundige waarheid is er toch niet van afhankelijk of mensen haar erkennen of niet!
- Zeker: de zinnen
- “de mensen geloven dat 2 x 2 = 4 is” en
- “2 x 2 = 4” hebben niet dezelfde zin.
- De laatste is een wiskundige zin en de eerste, voor zover ze al zin heeft, kan misschien betekenen dat de mensen tot de wiskundige zin gekomen zijn
- Maar wat zou dit nu betekenen: “ook al geloofden mensen dat 2 x 2 = 5 was, toch zou het 4 zijn”
- hoe zou dat eruitzien, wanneer alle mensen dat geloofde?
- Nu, ik zou me voor kunnen stellen dat zijn andere calculus hadden, of een techniek die wij geen “rekenen” zouden noemen. Maar zou het fout zijn?
- Is de kroning van een koning fout?
- Op andere wezens dan wij zou deze heel vreemde indruk kunnen maken
- Zeker: de zinnen
- 270 IA Je hebt kleurenblindheid en middelen om die te constateren. Tussen de kleur uitspraken van de normaal bevonden eerst over het algemeen volledige overeenstemming. Dat karakteriseert het begrip “kleuruitspraak“
- 270 ID “Je begrijpt er niets van!” – zeggen we wanneer iemand betwijfelt wat wij duidelijk als echt herkennen
- maar we kunnen niets bewijzen
- 270 IE Bestaat voor de echtheid van een gevoelensuitdrukking een “kenners oordeel “?
- Ook hier heb je mensen met een “beter” en een “slechter” oordeel
- 271 IG <228> “De echtheid van een uitdrukking valt niet te bewijzen; je moet haar voelen”
- 271 IK Tot het onweegbare bewijsmateriaal behoren subtiliteiten van blik, gebaar, intonatie
- 272 IO Een kind moet veel leren voor het kan doen alsof.
- (Een hond kan niet huichelen, maar hij kan ook niet oprecht zijn)
XII Begrippen
- 273 A /// JST Wanneer de vorming van begrippen verklaard kan worden uit natuur-feiten, zou ons dan niet, in plaats van de grammatica, dat moeten interesseren wat in de natuur aan haar ten grondslag ligt?
- Ons interesseert zeker ook de correspondentie van begrippen met heel algemene feiten in de natuur
- ( Zulke, die ons vanwege hun algemeenheid meestal niet opvallen )
- Maar onze belangstelling valt nu niet terug op deze mogelijke oorzaken van de begripsvorming;
- wij bedrijven geen natuurwetenschap; ook geen natuurlijke historie
- aangezien we voor onze doeleinden ook natuurlijke historie kunnen verzinnen
- 273 B Ik zeg niet:
- als die en die feiten in de natuur anders zouden zijn, hadden de mensen andere begrippen (in de zin van een hypothese)
- maar:
- wie gelooft dat bepaalde begrippen eenvoudig de juiste zijn, dat die andere zou hebben iets niet zou inzien wat wij wel inzien,
- die zou zich bepaalde zeer algemene feiten in de natuur anders kunnen voorstellen dan wij gewend zijn, en andere begripsvorming en dan de gebruikelijke zullen hem begrijpelijk worden
- 273 C Vergelijk een begrip met een manier van schilderen:
- Is zelfs maar onze manier van schilderen willekeurig?
- Kunnen we er naar believen een kiezen? ( bijvoorbeeld die van de Egyptenaren)
- Of ga hier alleen maar om mooi en lelijk?
XIII Herinnering(en)
- 274 A <231> Wanneer ik zeg “een half uur geleden lag hier “:
- (op grond van mijn geheugen namelijk) dan is het niet beschrijving van een beleving die ik nu heb
- /// JST Herinneringsbelevingen zijn begeleidende verschijnselen bij het herinneren
- (op grond van mijn geheugen namelijk) dan is het niet beschrijving van een beleving die ik nu heb
- 274 B Herinneren heeft geen belevingsinhoud:
- Valt dat niet door introspectie in te zien?
- Laat zijn niet juist zien dat er niets is wanneer ik na een inhoud zoek?
- Dat zou ze toch alleen maar van geval tot geval kunnen laten zien.
- En zij kan mij toch niet laten zien wat het woord “herinneren “betekent, dus waar ik naar hun inhoud zou moeten zoeken!
- Het idee van de inhoud van een herinnering krijg je alleen door een vergelijking van psychologische begrippen.
- Het is als het vergelijken van twee spelen
- (Voetbal heeft doelpunten, treft al niet)
- Het idee van de inhoud van een herinnering krijg je alleen door een vergelijking van psychologische begrippen.
- 274 C Zou je je deze situatie kunnen indenken:
- Voor het eerst in zijn leven herinnert iemand zich iets en zegt:
- “Ja, nu weet ik wat herinneren is, hoe dat voelt”
- hoe weet hij dat dit gevoel herinneren is?
- Vergelijk: “Ja, nu weet ik wat tintelen is! ”
- (Hij heeft bijvoorbeeld voor het eerst een elektrische schok gekregen)
- Weet hij dat het herinneren is doordat het veroorzaakt werd door iets uit het verleden?
- En hoe weet hij wat verleden is?
- Het begrip van het verleden leert de mens doordat hij zich herinnert.
- En hoe zal hij in de toekomst weer weten hoe herinneren voelt
- ( Daarentegen zou je misschien van een gevoel “Het is lang, lang geleden” kunnen spreken,
- want er is een intonatie, een gebaar, dat bij bepaalde verhalen uit vroegere tijden hoort )
- (Hij heeft bijvoorbeeld voor het eerst een elektrische schok gekregen)
XIV psychologie
- 275 A De verwarring en onvruchtbaarheid van de psychologie is niet te verklaren door te zeggen dat ze een jonge wetenschap is;
- Haar toestand is niet te vergelijken met de toestand van bijvoorbeeld de natuurkunde in haar beginperiode.
- (Eerder nog met die van bepaalde takken van wiskunde. Verzamelingenleer.)
- Er bestaan namelijk in de psychologie experimentele methoden en begripsverwarring.
- (Zoals in het andere geval begripsverwarring en bewijsmethoden)
- Het bestaan van de experimentele methode doet ons geloven dat we het middel bezitten om de problemen die ons verontrusten kwijt te raken; ofschoon probleem en methode volledig langs elkaar heen lopen
- 275 B Er is voor de wiskunde een onderzoek mogelijk geheel analoog met ons onderzoek van de psychologie.
- Dit is net zomin een wiskundig onderzoek als de andere een psychologisch onderzoek.
- Er wordt niet in gerekend, het is dus, bijvoorbeeld, geen logistiek.
- Het zou de naam kunnen verdienen van een onderzoek naar de “grondslagen van de wiskunde”