laatste wijziging: 27-05-2023

Tractatus Logico-Philosophicus


   Auteur: Wittgenstein, Ludwig 
     Boek: Tractatus Logico-Philosophicus - 1922
     ISBN: 978 90 253 6089 4
  Gelezen: juli 2021 - september 2021 - aangeschaft 24-12-2021


Het eerste hoofdwerk van Wittgenstein I is de Tractatus Logico-Philosophicus (uitgegeven in 1921/1922).  De Tractatus (vernoemd naar Spinoza’s Tractatus theologico-politicus) bestaat uit een serie genummerde stellingen. Het handelt over de taal ten opzichte van het domein van de kennis, ethiek, esthetiek en religie.

Volgens Wittgenstein I bestaat zinvol taalgebruik uit taal over “verifieerbare zaken”, ofwel empirisch waarneembare verschijnselen (hierin volgt hij zijn voorbeeld Augustinus, wiens werk hij later sterk zal bekritiseren).  Echter, volgens Wittgenstein I zijn er ook zaken waarover geen zinvol taalgebruik bestaat, verschijnselen die niet met taal te beschrijven zijn. Hierover zegt hij:

CITAAT (Stelling 7): "Waarover men niet spreken kan, daarover kan men niet anders dan zwijgen."

Volgens Wittgenstein zijn deze niet – beschrijfbare verschijnselen echter wel de zaken waar het in het leven om draait, zoals: poëzie, religie, muziek en kunst. Dat men hierover “moet” zwijgen is een constatering en geen gebod (dat in het Duits met “sollen” weergegeven wordt). Hoewel er volgens Wittgenstein weliswaar over ethiek en dergelijke niets zinnigs gezegd kan worden, vindt hij deze transcendentale zaken wel heel belangrijk. De uiteindelijke levensvervulling vindt juist hierdoor plaats. Hij heeft een soort van categorische imperatief:  “ervaar de wereld zoals hij is”.  Overigens beschouwde Wittgenstein I de Tractatus ook als niet zinvolle taal. Maar het was de ladder die nodig was om dat inzicht te bereiken. Daarna kon hij worden weggegooid.  Wittgenstein dacht dat hij met de Tractatus alle problemen van de filosofie had opgelost. Onder andere daarom stopte hij in 1920 met filosofie en ging terug naar Oostenrijk. Hij werd o.a. onderwijzer, tuinman en architect. In 1929 ging hij weer toch terug naar Cambridge, hij werd hoogleraar in Cambridge. Daarmee begint de periode Wittgenstein II.

Het boek is opgebouwd uit een reeks aforistische, genummerde en mathematisch aandoende stellingen,  de 7 hoofdstellingen zijn:

  1. De wereld is alles wat het geval is.
  2. Wat het geval is, het feit, is het bestaan van standen van zaken.
  3. Het logische beeld van de feiten is de gedachte.
  4. De gedachte is de betekenisvolle volzin.
  5. De zin is een waarheidsfunctie van elementaire zinnen.
  6. De algemene vorm van een waarheidsfunctie is: [\bar{p}, \bar{\xi}, N(\bar{\xi})]. Dit is de algemene vorm van de zin.
  7. Waarvan men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.

De stellingen van het boek vormen geen deductief systeem en ze hoeven niet in een bepaalde volgorde te worden gelezen.

Ik heb dit boek in 2016 gelezen, en veel van de inhoud niet begrepen. Met name de meer wiskundige delen zoals 6.02 ben ik van plan om nog een keer grondig door te nemen. Inmiddels (2017) ben ik door het lezen van o.a. de Wiener Kreis er wel van overtuigd dat Wittgenstein 1 achterhaald is door Wittgenstein 2.

 

Relatie taal en werkelijkheid

Volgens Wittgenstein kan over ethiek en waarden logischerwijze helemaal niets gezegd worden (stelling 7). De reden hiervoor is, volgens Wittgenstein, dat men in de taal niets kan uitdrukken dat niet ‘in de wereld’ is. Ethiek is transcendentaal en laat zich dus niet ‘uitspreken’ (Zie stelling 6.4 en verder). Wittgenstein wordt vaak verkeerd begrepen, alsof hij ethiek niet belangrijk zou vinden. Het tegendeel is echter waar.