laatste wijziging: 29-07-2022
080 Z&T A-1 H-2 In-de-wereld-zijn
80 – Hoofdstuk 2 Het in-de-wereld-zijn als grondgesteldheid van het er-zijn
220729 Voor Heidegger is de mens, die hij karakteriseert als Dasein (er-zijn), het uitgangspunt van zijn studie. Er-zijn betekent altijd al ergens zijn. De mens is altijd in-de-wereld, die hem betekenis en samenhang verschaft.
80 §12 Eerste schets van het in-de-wereld-zijn in oriëntatie op het in-zijn als zodanig
- 80 Er-zijn existeert. Er-zijn is verder een zijnde dat ik telkens zelf ben
- 80 Maar nu is het zaak deze zijn de bepalingen van het er-zijn van meet af aan te zien en te begrijpen op grond van de zijnsgesteldheid die we het in-de-wereld-zijn noemen
- 80 De samengestelde uitdrukking “in-de-wereld-zijn” duidt er al op dat hiermee één samenhangend fenomeen is bedoeld
- 80 *** 1 *** Het “in-de-wereld“; met betrekking tot dit moment groeit de noodzaak om naar de ontologische structuur van “wereld” de vragen en om de idee van “wereldlijkheid” (zie hoofdstuk 3) als zodanig te bepalen
- 81 *** 2 *** Het zijnde dat telkens eens op de wijze van het in-de-wereld-zijn
- 81 *** 3 *** Het in-zijn als zodanig; de ontologische constitutie van de eenheid zelf moet worden blootgelegd (hoofdstuk 5)
- 81 Wat wil dat zeggen, in-zijn? Om te beginnen vullen we de uitdrukking aan tot in zijn “in de wereld“, zijn we geneigd niet in zijn op te vatten als “zijn in …”. Met die term noemen we de zijnswijze van een zijnde dat in een andere zijnde is, zoals het water in het glas, het kledingstuk in de kast. […] Water en glas, kledingstuk en kast zijn beide op dezelfde wijze “op” een bepaalde plaats “in” de ruimte
- 81 Die zijnden, waarvan de het “in”-elkaar-zijn aldus kunnen bepalen, hebben als dingen die “binnen” de wereld voorkomen allemaal dezelfde zijnsaard, namelijk die van het voorhandenzijn
- 81 /// JST Het voorhandenzijn “in” een voorhanden zijnde en het samen voorhanden zijn met iets van dezelfde zijns aard in de zin van een bepaalde verhouding van plaats, zijn ontologische kenmerken die we categoriaal noemen, kenmerken die toebehoren aan een zijnde dat niet de zijns aard heeft van het er zijn. In-zijn daarentegen bedoeld op een zijns gesteldheid van het er zijn en is een existentiaal
- 82 *** In-zijn is dus de formele existentiale uitdrukking voor het zijn van het er-zijn, dat naar zijn aard de gesteldheid heeft van het in-de-wereld-zijn
- 82 Het “zijn bij” de wereld de wereld als existentiaal doelt nooit op zoiets als het bij elkaar voorhanden zijn van voorkomende dingen.
- Er bestaat niet zoiets als het “naast elkaar” voorkomen van een zijnde, genaamd “er zijn”, met een andere zijnde, genaamd “wereld”
- 83 Niettemin plegen we het bijeenzijn van twee voorhanden zijnde in de taal soms wel degelijk op die manier uit te drukken. We zeggen bijvoorbeeld: “de tafels “staan” bij de muur “, “de stoel “raakt” de muur “. Maar van een “raken“of “aanraken” kan strikt genomen nooit sprake zijn, niet omdat we bij nader toezien altijd een tussenruimte tussen stoel en muur kunnen vaststellen, maar omdat de stoel de muur principieel niet kan raken, ook al zouden tussenruimte nihil zijn. Dat zou namelijk veronderstellen dat de muur zich “aan” de stoel zou kunnen voordoen
- 83 De feitelijkheid van het factum er-zijn, als welke elk er zijn telkenmale is, noemen zijn facticiteit
- 84 /// JST In het begrip facticiteit ligt vervat: het in-de-wereld-zijn van een “binnenwereldlijk” zijnde, en wel zodanig dat dit zijnde zichzelf kan verstaan in zijn “lotsverbondenheid “met het zijn van het zijnde dat het binnen zijn eigen wereld ontmoet
- 84 In eerste instantie komt het er enkel op aan het ontologische onderscheid te zien tussen het in-zijn als existentiaal en de “inwendigheid” als categorie van de onderlinge verhouding tussen voorhanden zijnden
- 84 Met de facticiteit van het er-zijn is het in-de-wereld-zijn telkens al verstrooid of zelfs versnipperd in bepaalde wijzen van in zijn.
- De menigvuldigheid van zulke wijzen van een zijn kan door de volgende opsomming exemplarisch worden aangegeven:
- met iets van doen hebben, iets vervaardigen, iets bewerken en koesteren,
- iets gebruiken, iets opgeven en verloren laten gaan,
- ondernemen, doorzetten, achterhalen, ondervragen,
- beschouwen, bespreken, bepalen . . . .
- Deze wijze van in-zijn hebben nog nader te karakteriseren zijns wijze van het bezorgen
- De menigvuldigheid van zulke wijzen van een zijn kan door de volgende opsomming exemplarisch worden aangegeven:
- 85 De benaming “bezorgen” heeft allereerst zijn voorwetenschappelijke betekenis en kan inhouden: iets uitvoeren, afhandelen, iets “in het reine brengen”. Met de uitdrukking kan ook bedoeld zijn: zichzelf iets bezorgen in de zin van “zich iets verschaffen”
- 85 Verder gebruiken we de term in: ‘”Ik ben bezorgd over iets”
- 86 De tegenwoordig veel bewezen de uitdrukking “de mens heeft zijn omgeving “is ontologisch nietszeggend zolang dat “hebben” onbepaald blijft
- 86 Maar blijft de tot dusver gegeven bepaling van die zijns geschikt telt hij niet hangen in de louter negatieve uitspraken? Krijgen steeds alleen maar te horen wat dit niet is. Inderdaad. Toegespitst op het fenomeen zelf is dit echter positief
- 87 In en aan het er-zijn is die zijnsgesteldheid altijd al op een of andere manier bekend. Als er nu de taak is om deze te leren kennen, dan valt het nadrukkelijke kennen juist zichzelf (als kenner van de wereld) op als exemplarisch voor de betrekking van de “ziel” tot de wereld
88 §13 De verduidelijking van het in-zijn
aan de hand van een gefundeerde modus.
Het kennen van de wereld
- 88 Zodra men het “fenomeen van het kennen van de wereld” zelf trachtte te begrijpen, kwam er meteen ook in een “uiterlijke “, formele interpretatie terecht. De index daarvoor vormt de thans nog gebruikelijke bepaling van het kennen als een “betrekking tussen subject en object“, een bepaling die evenveel “waarheid” als leegte herbergt. Maar subject en object vallen allerminst samen met er zijn en wereld
- 89 Alleen al uit het feit dat de vraag wordt gesteld hoe het kennen uit dat innerlijk “naar buiten” komt en een “transcendentie” krijgt, blijkt dat men het kennen problematisch vindt, zonder dat eerst is opgehelderd hoe en wat dit kennen, dat zulke raadsels opgeeft, dan eigenlijk is
- 89 Kennen is een zijns-modus van het er-zijn als in-de-wereld-zijn, het heeft zijn ontische fundering in die zijnsgesteldheid
- 90 Het in-de-wereld-zijn is als bezorgen door de bezorgde wereld bevangen
- 90 Het kijken naar is telkens een bepaalde oriëntatie op . . . . , Een peilen van het voorhandene. Het ontleend aan het tegemoet treden de zijnde bij voorbaat een “gezichtspunt“. een dergelijk kijken naar wordt zelf een modes, een speciale manier van zich ophouden bij het binnenwereldlijk zijnde
- 90 In een dusdanig “oponthoud” vindt het vernemen van het voorhandene plaats
- 91 De aangegeven funderingssamenhang tussen de voor het kennen van de wereld constitutieve modi van het in-de-wereld-zijn, maakt duidelijk dat:
- In het kennen verwerft het er-zijn een nieuw zijn standpunt ten opzichte van het in het er-zijn telkens al ontdekte wereld.
- Die nieuwe zijnsmogelijkheid kan zich zelfstandig ontwikkelen, ze kan een taak op zichzelf worden en als wetenschap de leiding op zich nemen voor het in-de-wereld-zijn
- Het kennen schept echter niet eerst een “commercium” van het subject met een wereld, en evenmin ontstaan door inwerking van de wereld op een subject.
- Kennen is een in het in-de-wereld-zijn gefundeerde modes van het er-zijn
- Daarom vergt het in-de-wereld-zijn als grondgesteldheid een voorafgaande interpretatie