449 C De geopenbaarde religie
VII De religie
449 C De geopenbaarde religie
https://henrickus.nl/hegel/
- 449 Uit de kunst-religie
- het zelf is het absolute wezen
- 452 Alle voorwaarden van zijn aantreden (JST : de geest) zijn
- 453 Deze vormen
- 453 Er zijn twee kanten
- de ene luidde
- de andere, omgekeerd, dat
- 455 Deze menswording van het goddelijke wezen, of de ##
- 456 Het (JST zelf) is het zuivere begrip ##
- 457 God is hier dus openbaar, zoals hij is; hij is er, zoals hij op zich (JST ding) is; hij is er, als geest
- 459 Om de ware inhoud ##
09-04-2021 Als je het maar moeilijk genoeg opschrijft, dan is het waar?
- 462 De derhalve ##
- 471 Zo is de geest een ##
https://nl.wikipedia.org/wiki/Georg_Wilhelm_Friedrich_Hegel#De_Geest_volgens_Hegel
De Geest ontwikkelde zich van subjectieve Geest (de individuele mens) tot objectieve Geest (in de geschiedenis, de wereldgeest) tot Absolute Geest (in de kunst, religie en filosofie). Eigenlijk keerde de Geest dus tot zichzelf terug, werd hij zich van zichzelf bewust. Hegel ging er immers van uit dat ‘het ware het geheel is, het door zijn ontwikkeling vervolledigde wezen’. Hieruit sprak de typische hang naar eenheid en structuur die de moderniteit zo kenmerkte. De mens moest dus de illusie loslaten dat er ooit iets wezenlijk gezegd kon worden over welke afzonderlijke entiteit dan ook. Want elke uitspraak daarover riep tegelijkertijd zijn tegenspraak op. Aangezien elke stelling haar tegengestelde opriep, verliep het menselijk denken in de richting van dit ‘Absolute’ op een dialectische en dus dynamische manier (abstract-negatief-concreet).
Aangezien de werkelijkheid gekoppeld werd aan de kennis over de werkelijkheid (absoluut idealisme) ontwikkelde de werkelijkheid (geschiedenis) zich eveneens op een dialectische manier. Deze dynamiek of dit ontwikkelingsproces manifesteerde zich zowel in de natuur als in de menselijke geschiedenis. In de menselijke geschiedenis manifesteerde ‘Het Absolute‘ zich in de manier waarop ‘het Begrip’ van de werkelijkheid zich steeds verder dialectisch ontwikkelde. Deze ontwikkeling greep plaats op twee niveaus. Het eerste was dat van het individuele subject (of dat van de subjectieve Geest) en het tweede dat van de concrete wereldgeschiedenis (de verschillende beschavingen en dus de objectieve Geest). In zijn uitdrukking als een complex van materiële, historische processen begreep ‘de Geest’ zichzelf dus steeds beter. Deze ontwikkeling was dus een ‘bewustwordingsproces’. De wereldgeschiedenis was uiteindelijk dus het dialectische proces waarin ‘de Geest’ streefde naar volkomen (zelf)ontplooiing.