laatste wijziging: 02-01-2023

Hoofdstuk 1 (gebruiks)waarde


1. De twee factoren van de waar: gebruikswaarde en waarde (waardesubstantie en waardegrootte)

1. De twee factoren van de waar: gebruikswaarde en waarde (waardesubstantie en waardegrootte)
2. Het tweevoudige karakter van de in de waren belichaamde arbeid
3. De waardevorm of ruilwaarde

A. Eenvoudige, enkele of toevallige waardevorm

1. De twee polen van de waarde-uitdrukking: relatieve waardevorm en equivalentvorm

2. De relatieve waardevorm

a. De inhoud van de relatieve waardevorm
b. De kwantitatieve bepaaldheid van de relatieve waardevorm

3. De equivalentvorm

4. De eenvoudige waardevorm als geheel

B. Totale of ontplooide waardevorm

1. De ontplooide relatieve waardevorm

2. De bijzondere equivalentvorm

3. De gebreken van de totale of ontplooide waardevorm

C. De algemene waardevorm

1. Het gewijzigde karakter van de waardevorm

2. De verhouding tussen de ontwikkeling van de relatieve waardevorm en van de equivalentvorm

3. De overgang van de algemene waardevorm naar de geldvorm

D. De geldvorm

4. Het fetisjkarakter van de waar en zijn geheim